Plaats
Rebellie in de Gentse letteren van middeleeuwen tot heden
Van 10 tot 31 januari kunt u in de faculteitsbibliotheek een tentoonstelling bekijken over rebellie in de Gentse letteren. De tentoonstelling is samengesteld door een groep studenten van de opleiding Taal- en Letterkunde (Nederlands).
Het uitgesproken imago van Gent is dat van een rebelse, opstandige en tegendraadse stad. Dat imago kent een lange voorgeschiedenis waar literatuur over en uit Gent onmiskenbaar toe heeft bijgedragen. In literatuur kunnen we nagaan welke gebeurtenissen, figuren, eigenschappen of plaatsen precies gediend hebben om dat beeld mee te vormen.
In deze kleine tentoonstelling stellen we de vraag welke momenten in de literatuurgeschiedenis het beeld van het rebelse Gent mee ondersteunen of ter discussie stellen. We gaan na hoe de literatuur bijdraagt tot dat opstandige karakter, hoe het imago historisch evolueert en wat voor soorten rebellie we in de literaire verbeelding terugvinden.
De studenten van het vak Nederlandse Letterkunde V werkten eigen gevalstudies uit de ‘Gentse’ literatuurgeschiedenis uit, die ze in deze tentoonstelling presenteren.
Locatie
Faculteitsbibliotheek Letteren en Wijsbegeerte (vleugel Magnel, kelder), Rozier 44, 9000 Gent. Openingsuren: maandag-donderdag, 9-20u en vrijdag 9-17u.
Marysa Demoor: Boeken van invloed
Prof. Marysa Demoor
Books are a girl’s best friend
“Even door het leven lopen in 21 invloedrijke boeken”. Dat was de opdracht voor deze tentoonstelling. In het eerste jaar Germaanse Filologie alleen al werden we verondersteld voor het literaire vak van elke taal en voor de inleiding tot de Europese literatuur 10 boeken te lezen. Samen goed voor 30 boeken. Vóór die opleiding kwamen er nog eens 17 jaar van boeken bij, stapels boeken die ik languit in de zetel op luie zondagen las. Ik kijk er met heimwee op terug. Ik las (bijna) alles wat ik te pakken kreeg. Urenlang. Het pure plezier van het lezen verdween na mijn opleiding en aanstelling als onderzoeker en lesgever in de Engelse literatuur. Alles wat ik van dan af las was in functie van mijn job. Ik had natuurlijk het geluk dat de job overlapte met deze hobby. De vakantie was het enige moment waarop ik vrij las wat ik wou maar door de drukte en groeiende verantwoordelijkheden in de academische wereld verdwenen ook die momenten van zorgeloos lezen.
Dit initiatief van Paul Buschmann, onze facultaire hoofdbibliothecaris zette me even in achteruitversnelling. Het viel me op hoezeer mijn lectuur als kind al een voorbode van mijn leven als academica was. Verhalen over opstandige meisjes en jonge vrouwen, voornamelijk negentiende-eeuwse auteurs en verhalen, geschiedenis verweven met romantiek en het dwepen met helden, heldinnen en avontuurlijke verhalen -- . Het zat er allemaal in. Zelf schreef ik ook al vroeg gedichtjes en korte verhaaltjes over sprookjesachtige wezens. Origineler wellicht was het begin van mijn autobiografie, opgestart een paar dagen na mijn 7de verjaardag. Ik had weinig last van bescheidenheid:
De vele vlekken op dit kleine kaartje wijzen erop dat iemand tranen met tuiten heeft gelachen bij het lezen van dit tekstje. De overige blaadjes (dit was als 1 genummerd) zijn gelukkig verdwenen.
Mijn pad zou niet dat van de creatieve auteur worden. Wat ik zou schrijven maar dat wist ik niet als zevenjarige was gebaseerd op stevig wetenschappelijk onderzoek. De fictieboeken die ik selecteerde voor de mini-tentoonstelling waren ongetwijfeld richtinggevend.
Boeken van invloed
- Les Malheurs de Sophie (1858) van La comtesse de Ségur
Ik begin bij het prille begin. Dit kinderverhaaltje over een ‘stout’ meisje werd me in mijn kleutertijd voorgelezen door een babysit. Ik las het zelf voor het eerst in het Frans toen ik in het tweede leerjaar zat. Opstandige meisjes als heldinnen in het verhaal zijn de rode draad in deze selectie van boeken, althans die uit mijn jeugd. Verder was ik werkelijk verslaafd aan sprookjes.
- Onder Moeders Vleugels (Little Women door May Alcott)
De 4 volumes, in vertaling, las ik ergens tussen het 4de en het 6de leerjaar. Ook dit boek gaat over opgroeiende jonge vrouwen die keuzes moeten maken in hun leven en willen ontsnappen aan de clichés die hen worden opgedrongen. Het is de intelligente en opstandige Jo March die mijn voorkeur wegdroeg. Haar creativiteit en avontuurlijk karakter botsten wel met haar uiteindelijke keuze voor de droge Professor Bhaer. Het boek gaat in wezen over hoe jonge vrouwen hun eigen toekomst kunnen bepalen als ze maar genoeg in zichzelf geloven en volharden in hun streven. - Alexandre Dumas Le Comte de Monte-Christo
Dit verhaal is een waar sprookje van wilskracht, moed, opoffering, creativiteit en rechtvaardigheid; waar de slechte gestraft wordt en de goede beloond. De gevangenisscenes en de ontsnapping van de held zijn zo uniek dat je die scenes zo meteen voor de geest kan halen. - Charlotte Brontë, Jane Eyre (1847)
Ook deze roman voert een opstandig meisje als hoofdfiguur op. Ik las dit boek toen ik elf was, in vertaling. Het fascineerde me: de vreselijke school waar arme domineedochters heen werden gestuurd en onmenselijk werden behandeld, de gekke vrouw op de zolder van het kasteel, de principiële heldin die haar geliefde niet huwt omdat het oneerbaar zou zijn, de donkere held met zijn ongekende verleden, de fanatieke dominee en het einde waarbij de heldin trouwt met de held ook al is hij dan blind.
In januari van dit jaar citeerde de Mail on Sunday de woordvoerder van Salford University omdat die de studenten had gewaarschuwd : “Only read Jane Eyre if you dare”, dit was een zgn. trigger warning om het mentale welzijn van studenten te beschermen. Monty Don, nu bekend als tuinspecialist, begon zijn academische carrière ook als student Engelse literatuur en vindt Jane Eyre één van de “great books in English literature”. Waarom zouden jonge mensen nu overstuur zijn bij het lezen van dit boek? Ik was elf.
- Emily Brontë Wuthering Heights
Dit boek van de jongere zus van Charlotte, is veel gewelddadiger dan Jane Eyre en heeft toelichting nodig om correct geïnterpreteerd te worden. Ik las dit boek in het secundair onderwijs maar de verschillende interpretatielagen werden pas duidelijk toen ik het herlas als studente aan de RUG. Het boek is ronduit geniaal en zou verplichte lectuur moeten zijn voor elke student van Engelstalige literatuur. De uitdaging bij het lezen van dit verhaal is methodologisch – er zijn verschillende vertelinstanties – maar evenzeer inhoudelijk wie van de personages is slecht, wie is goed? Wat is de rol van de dood in dit verhaal? En wat betekent de drukkende troosteloosheid van het landschap? De antwoorden zitten in het verhaal. - Emile Zola o.a. La Bête Humaine
Ook Zola’s romans las ik voor ik literatuur ging studeren. Wat me vreemd genoeg het best is bijgebleven van de Zola romans is het gevoel van honger dat hij weergeeft en de beschrijvingen van het armzalige eten dat de kinderen in de verhalen kregen. Ook deze verhalen roepen nog steeds beelden op van ziekte en vervuiling. - Boeken van Jean Plaidy (of andere historische romans over het Franse koningshuis)
In de lokale bibliotheek waar ik wekelijks boeken ging ontlenen was er niet zo veel keuze. Een groot aantal boeken mocht ik als niet-volwassene niet lezen. Dus ik moest het houden bij wat beschouwd werd als onschuldige lectuur. Gelukkig wist de bibliothecaris niet dat de geschiedenis van de Franse koningshuizen allesbehalve onschuldig was. De kennis die ik toen opdeed, gebruik ik nog altijd.- Catharina dé Medici Trilogie.
- Elisabeth R. en Robert Dudley.
- Gunstelingen van de koningin.
- Hendrik VIII en Anna Boleyn.
- Hendrik VIII en Catharina van Aragon.
- Hendrik VIII en Katharine Parr.
- Isabella van Castilië Trilogie.
- Katharina van Aragon Trilogie.
- Jef Geeraerts Gangreen 1. Black Venus (1968, roman) en Hugo Claus De Metsiers (1950).
Geeraerts en Claus las ik in het laatste jaar van het secundair onderwijs. Het waren boeken aangeraden door een interimaris leraar Nederlands. Het staat vast voor mij dat ik nooit had gekozen voor Germaanse filologie als ik die romans niet had gelezen. - Jan Cremer, Ik, Jan Cremer
Dit boek was van grote invloed hoewel ik het zelf niet las in die late tienerjaren. Het boek was moeilijk te verkrijgen en de lokale bibliotheek zou het zeker niet uitlenen aan minderjarigen. Een van mijn klasgenoten had een exemplaar bemachtigd en las er uit voor op de speelplaats telkens het speeltijd was. Nooit werden speeltijden zo ongeduldig afgewacht als toen we in groep Jan Cremer lazen. Tot dan dachten we dat Nederlandse literatuur vertegenwoordigd werd door Vondel, Hooft, Conscience, Elsschot, en Boon. Maar dit was een nieuwe wereld. - Dickens Our Mutual Friend
De Engelstalige serie boeken die ik hier moet vermelden, begint met de persoon die wellicht het best de negentiende-eeuwse roman vertegenwoordigt: Charles Dickens. Ik las tijdens mijn studententijd al zijn romans en stond versteld van het vernuft van zijn verhalen, Dickens’ oog voor detail, zijn inzicht in romanstructuren, zijn kennis van de mensheid, zijn enorme verbeelding en zijn menselijkheid bleven en blijven mij boeien. - Sandra Gilbert and Susan Gubar The Madwoman in the Attic (1979 )
The Madwoman in the Attic is het feministisch literatuuroverzicht dat voor mij op duidelijke manier het probleem van eenzijdigheid/discriminatie van de literaire geschiedschrijving op tafel legt. Ingaande tegen Harold Blooms Anxiety of Influence leggen Gilbert en Gubar uit dat vrouwelijke auteurs niet zozeer de invloed van voorgaande generaties moesten verwerken maar de angst voor het schrijven zelf omdat schrijven altijd werd voorgesteld als een mannelijk voorrecht. Hun poëtische stijl en originele inzichten lagen aan de basis van dit werk dat een mijlpaal werd in de feministische literatuurtheorie. - Alfred, Lord Tennyson Complete Works
Tennyson ontdekte ik tijdens het schrijven van mijn doctoraat. De Victoriaanse auteurs werden in mijn eigen studententijd niet gedoceerd. Deze grote dichter zou de pièce de resistance worden van de cursus Victoriaanse poëzie die ik vanaf eind de jaren 90 zou doceren. - Christina Rossetti
Deze vrouwelijke dichter werd na de dood van Tennyson genoemd als een mogelijke opvolger van de hofdichter Tennyson. Ze was de zus van de dichter-schilder Dante Gabriel Rossetti maar had genoeg talent om voor zichzelf naam te maken zonder de associatie met de prerafaëlieten. Rossetti’s werk zit vol verrassingen. “Goblin Market” is zo mogelijk haar meest bekende gedicht. - Robert Browning
Ook de poëzie van Robert Browning weerlegt het clichébeeld van de puriteinse en reactionaire Victorianen, een beeld dat gecreëerd werd door de modernistische generatie die het verschil met zichzelf wilden onderstrepen. Brownings poëzie verwijst vaak naar het verleden maar behandelt dat met een visie vanuit de toekomst. Met zijn dramatische monologen slaagt hij erin om de psyche van de lyrische verteller bloot te leggen. Zijn meest bekende monoloog, “My Last Duchess”, ontleedt de psychopatische ingesteldheid van de invloedrijke hertog van Ferrara uit de 16de eeuw die zijn jonge vrouw laat vermoorden uit pure sadistische geldingsdrang. - John Donne
De gedichten van John Donne hebben mijn privéleven bepaald. Hoe dat is gebeurd, laat ik even in het midden. Jarenlang heb ik Donne’s gedichten gedoceerd. Studenten slorpten zijn liefdesgedichten en religieuze gedichten, gevoed door beeldrijke passie, gulzig op. Welke dichter kan immers de vieze vlo gebruiken als symbool van erotiek en liefde? Hij deed het. In die tijd moest ik studenten nog, onder meer met tekeningen op het bord, uitleggen hoe een vlo kon gebruikt worden om. Nu is dat niet meer nodig. - David Lodge (Changing Places) en Malcolm Bradbury (Stepping Westward)
Collega’s aan de UEA leefden zich uit in geestige campus romans.
Deze romans las ik vooral op vakantie. Ze lieten me alles relativeren want onze academische job was voer voor fictie. De situaties in deze romans waren helemaal herkenbaar ook als speelden de scenes zich af in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. - Philip Roth Portnoy’s Complaint (1969)
Deze zeer onvictoriaanse roman las ik op de trein tijdens mijn pendeldagen tussen Brugge en Gent. Roths verhalen, deze en andere, waren zo seksueel voortvarend dat ik geneigd was rond te kijken op de trein om te checken of er iemand meelas. Ook moest ik soms hard luidop lachen. Een fenomeen was hij, die Roth. - Andrew Lang (Letters to Dead Authors)
Van mijn doctoraatsonderwerp, Andrew Lang, las ik alles. Mijn voorkeur gaat hier wellicht naar zijn fictieve brieven geadresseerd aan dode auteurs (Letters to Dead Authors) geschreven in de stijl eigen aan elk van hen. - Virginia Woolf Mrs Dalloway (1925)
Als persoon en als auteur is Woolf een blijvend intrigerend figuur. Deze prominente twintigste-eeuws feministe schreef sterke politieke stukken waarin ze pleitte voor gelijke kansen voor vrouwen op basis van heldere beelden zoals iedereen heeft recht op een eigen kamer om in te werken, of vrouwen hebben altijd minder kansen gehad dan mannen. Voor dat laatste creëerde ze de zus van Shakespeare die dezelfde gave had maar die dat schrijftalent nooit heeft kunnen uitbuiten omdat ze een vrouw was. In Mrs Dalloway komt de maatschappelijk enge positie van vrouwen evenzeer aan bod met daarnaast ook commentaar over mentale gezondheid (ook refererend naar haar eigen ervaringen) in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog in de levens van jonge Britten. - De grote vrouwelijke auteurs uit de negentiende eeuw (naast de Brontës) zijn ongetwijfeld Jane Austen en George Eliot.
Deze auteurs las ik pas als studente Engels. Voor dit overzicht zou ik graag Sense and Sensibility (Austen) selecteren. Ik besprak het boek op een cultuurprogramma van Radio 1 na de succesvolle verfilming door Ang Lee (1995) met Hugh Grant, Emma Thompson en Kate Winslet als de hoofdpersonages. De vertolkingen en de filmadaptatie legden de juiste klemtonen: het belang van geld in het leven van vrouwen en de ondergeschiktheid van vrouwen aan mannen in de negentiende eeuw. Van George Eliot kies ik Daniel Deronda, een psychologische triller die dezelfde thema’s aanraakt als die in de Austen roman. - Wilfred Owen Poems.
Owens gedichten zijn voor mij de meest beklijvende van alle Engelstalige oorlogsgedichten. De commemoratie van die eerste wereldoorlog bracht de gedichten opnieuw in onze herinnering tegelijk met de muziek zoals het War Requiem van Benjamin Britten en de kunst door de oorlog geïnspireerd zoals die van Otto Dix, Henri Gaudier Brzeska en Christopher Nevinson.
Sylvia Van Peteghem
Vóór Paul Buschmann in UGent werkte, hebben we vaak samen vergaderd in VOWB (Vlaams Overlegorgaan voor Wetenschappelijke Bibliotheken) en wellicht in nog andere verenigingen waar hogescholen en universiteiten samen kwamen. Toen hij zich kandidaat stelde als faculteitsbibliothecaris voor Letteren en Wijsbegeerte, kenden we hem dus al een beetje en wisten we dat het goed kwam met de bibliotheek waar Saskia Scheltjens zoveel voorbereidend werk deed. Paul is mij altijd opgevallen door zijn originaliteit en virtuose taal. Wie komt nu op het idee om planten van studenten op te vangen tijdens de vakanties? En wie denkt aan 21 boeken om je leven op een rijtje te zetten. Ik kan je verzekeren dat het je doet nadenken en dat je keuzes moet maken, maar je ook doet glimlachen en dromen.
- Loekie Hoogwaard. Marianne Jurgens, 1948
Ik groeide op met twee (veel) oudere zussen die met elkaar wedijverden om mij zeer vroeg te leren lezen. We lazen “Mijn eerste woordenboek in kleuren”, veel sprookjes en de geïllustreerde Larousse, waar ik het vooral bij de prentjes hield. De stadsbibliotheek was no go, want dan verloor vooral één van mijn zussen de controle op wat ik las. Boeken werden enkel gekocht. Op zolder stond een afgesloten koffer met romannetjes waarover mijn moeder waakte. Op een dag haalde ze daar Loekie Hoogwaard (1944) van Marianne Jurgens uit, pseudoniem van Johanna Jacoba Quakernaat-Hilverda. Die titel zegt wellicht niemand iets, maar voor mij ging er een wereld open. Een stukje Nederland, sporen van de voorbije oorlog maar vooral een jong meisje dat timmerde en verfde en meubeltjes opknapte. Het boek was ook een geheime boodschap van mijn stille moeder van wie ik ooit een gereedschapskistje had gekregen en die mij leerde hout verzagen en nagels recht kloppen en stopcontacten en lampenkapjes herstellen. Want, zei ze : in plaats van op een man te wachten om het te doen, leer je het beter zelf doen. - Jane Eyre. Charlotte Brontë, 1847
Nog een boek uit mijn moeders afgesloten koffer. En weer een nieuw stuk wereld. Het ruige Engeland. Ik bleef het herlezen met de zaklamp onder de lakens en onderhandelde met mijn (ook veel oudere) broer voor telkens weer nieuwe batterijen. Wat mij onverdiend eindeloos veel klussen bezorgde.
De personages, de interieurs, de landschappen, de verliefdheid, de angst, het onrecht, het verzet, de twijfels en raadsels èn het happy end uit Jane Eyre, zitten voor goed onderhuids. Zeker ook dank zij de fantastische cursus die Marysa Demoor er over gaf in de speciale licentie Literatuurwetenschappen.
Als Michiel mij 50 jaar later naar Top Withens in Stanbury brengt - Heathcliffs huis in Wuthering Hights- in wat nu als de Brontës Moors wordt aangeduid, voelt alles daar als thuis maar brengt ook een onverwachte tristesse en angst met zich mee. - Kuifje, De zaak Zonnebloem. Hergé, 1956
In de jaren 60 groeide je op met Kuifje. Mijn oudere broer had de hele verzameling die ik bleef herlezen. Toen ik twintig jaar geleden op een bus zat tussen Budapest en Debrecen, waar de velden links en rechts van de weg onwerkelijk groot zijn, zag ik in de verte een knalgele oldtimer en een blauw/wit sportvliegtuigje in een veld staan. Francis en ik reageerden bijna paniekerig met “Zonnebloem!"
Ooit kwam Alain Resnais naar Gent om filmlocaties te zoeken voor Jean Rays Harry Dickson. De film kwam er niet door te weinig budget voor de 70 mm opnames. Resnais wou de personages “van hoofd tot en met voeten in beeld, net zoals Hergés in Kuifje” Daar had ik nooit eerder bij stilgestaan.
En ja, Hergés wereld is die van de blanke man. Maar laat ons die alsjeblief duiden en niet censureren. - De Klaane Prins. Antoine de Saint-Exupéry,1943 - vertaling Eddy Levis, 2020
Magda Wulteputte was lerares Frans in de humaniora van de Onze Lieve Vrouw Presentatie in Lokeren. Ze was streng en afstandelijk en ik was onwennig in haar lessen. 50 jaar later moet ik toegeven dat wat zij ons aanleerde, blijvend is. Georges Brassens, Françoise Hardy, Le Petit Prince. Vooral de dialogen met de vos vergeet je nooit meer.
Eddy Levis, prezedent van de Gentse sosseteit (A-politieke verîenegijnge veur de promose en d' instandhêwdijnge van 't Gents dialect) vertaalde verschillende klassiekers in het Gents: Kuifke, De biezjoes van Bianca Castafiori, Beatrix Potters “'t Verhoal van Piet Konijn”, Reinoart de Vos en de Klaane Prins.
De Klaane Prins is een must voor wie iets met Gent heeft. Neem nu deze zin: “Haa gijngd in 't gês goan liggen en haa schriemdege”. Dan wil je toch verder lezen? - Den lustfyllda vardagen, Hos Larssons i Sundborn, Lena Rydin, 1992
In dezelfde nonnenschool gaf Channah Cools in 1970 een interim Engels/Duits/Nederlands. Ze was fascinerend en verfrissend. Ze bracht ons Baron von Munchausen en sleurde een kleine platenspeler de klas in om naar Bob Dylan te luisteren wat “Soeur Marie Ignace” alsmaar ongeruster maakte. Kort na haar passage verhuisde Channah naar Noorwegen en een paar jaar later nam ze mij een eerste keer, putje winter, mee naar Oslo, haalde ze mij letterlijk van onder de Lokerse kerktoren en trok mij Scandinavië binnen, iets wat je nooit meer loslaat. In de Germaanse kreeg ik pas in de eerste licentie één uur Noors, de charismatische Alex Bolckmans was mijn privé prof omdat niemand anders geïnteresseerd was, en hij stuurde mij een zomer naar Bergen en een jaar naar Oslo, waar ik verslaafd geraakte aan de luchten, de taal, de literatuur, de huizen, de sauna, maar nooit aan de sneeuw en de donkerte.
Dit boek was ooit Channahs kerstcadeau. Larsson is Zweeds, maar doet niet minder dromen. - Kristin Lavransdatter. Sigrid Undsett, 1922
In Oslo volgde ik in 1978-79 Noorse taalkunde, literatuur, fonetiek en cultuur. Een opleiding die specifiek voor buitenlandse studenten was ingericht. De meesten hadden Noorse roots en dus een grote voorsprong en ik een grote achterstand. Het was vlug duidelijk dat Noorse vrienden maken niet zo eenvoudig was. De Jeg for seg zoals Ibsen dat zo mooi noemt (elk voor zich) is echt een feit. Ik trok toen vooral op met de Chinese Kit-Fai Tsui, de vrouw van de Noorse filosoof Arne Naess, die net van Hong Kong naar Oslo was verhuisd. Op het einde van mijn Noorse jaar bleek mijn fonetica niet zo goed en de jury vond het bijzonder vreemd dat ik Noors sprak met een duidelijk Chinees accent.
Kristin Lavransdatter was de eerste kanjer die ik in het Noors las. Het volgt het leven van een boerendochter met alle emoties die het leven geven kan, en het middeleeuwse Noorwegen wordt zo precies beschreven dat het verrijkt zelfs na al die jaren. - Min Kamp. Karl Ove Knausgård, 2009
Om Scandinavië in dit rijtje af te sluiten, de wondere Knausgård. Ik lees niet veel meer en dat heeft niet met “zin in“ te maken, maar met tijd. De dagen zijn voorbij als ze nog maar net begonnen zijn en ik besef dat ik nooit alles zal kunnen lezen wat ik wil. Toen ik aan Knausgårds Min Kamp begon, moest plots alles wijken door het verslavende van de herkenbaarheid en zijn zo leesbare taal.
Alexia Leysen portretteerde 50 Knausgård-lezers in The Hasselblad series en regisseerde Valentijn Dhaenens in KNAUS. Ik ben duidelijk niet alleen voor hem gevallen. - Virginie Lovelings oorlogsdagboek [1914-1918]
Tijdens de eerste wereldoorlog was Gent een bezette stad. Virginie Loveling, toen 78, woonde aan het Citadelpark en deed wat niet mocht: bijna dagelijks een verslag neerschrijven over het stadsleven op kleine velletjes geruit papier die ze in een pakketje met zwarte draad samen naaide en overal in huis verstopte. In 1925 kwamen haar notities naar de bibliotheek.
Gefinancierd door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren gaf ik in 1999 een eerste teksteditie uit samen met Ludo Stynen, Bert Van Raemdonck, Isabel Vanzieleghem en Bart Van Lierde. Meteen was er ook een grote droom van Professor Antonin Van Elslander vervuld. We dachten toen dat er maar weinig interesse voor zou zijn maar Meulenhoff/Manteau gaf een bewerkte versie uit in 2005 en de Bezige Bij een derde in 2013. Bij elk contract was onze voorwaarde dat de integrale tekst van het dagboek vrij toegankelijk online bleef. - Verlangen naar Frankrijk. Michiel Hendryckx, 2017
Toen Michiel zo een elf jaar geleden in mijn leven stapte, was dit boek al aan het groeien. Ik heb vaak het ongelofelijk privilege gehad om mee op fotoreportage te gaan en telkens weer ben ik verbaasd over wat hij ziet en ik maar zie. Ik leerde het geduld van een fotograaf kennen die wacht op het juiste licht,“entre chien et loup”, zijn fascinatie voor de vroege ochtenden en het belang van het weerbericht.
Het Frankrijkboek ging samen met een al even imponerende tentoonstelling in de Sint Baafsabdij in 2017 en een aantal van de foto’s die daar te zien waren, hangen vandaag verspreid in de faculteitsbibliotheek Letteren en wijsbegeerte.
Het was moeilijk om één beeld uit het boek te kiezen, het werd Claus Sluters Mozesput in Dijon. Michiel schrijft dit er over:“Ik sta hier voor de tiende of elfde keer aan hun voeten en weer loopt mijn gemoed vol. Weinig kunst is zo aangrijpend. Zonder ogenschijnlijk drama is het gewoon het levensechte, het alledaagse dat ontroert. De hyperrealistische details. De gesp aan de riem van Mozes. Zijn handen. De foto toont slechts een fragment. De dronken virtuositeit waarmee Sluter de draperingen laat uitdeinen. Rechts de mantel van koning David die achteloos zijn harp verbergt.”
- Another History of Art – 2.500 jaar Europese kunstgeschiedenis. Koenraad Jonckheere, 2020
In de loop der jaren, had ik wel tien verschillende kantoren in de Boekentoren, maar de fijnste werkplek was de zitkamer van de vroegere portierswoning op de hoek van de Sint Hubertusstraat. Niet enkel om het gebogen raam maar ook voor de toevallige passanten. Eén van de trouwe bezoekers was Koenraad Jonckheere die mij vaak nieuwsgierig maakte naar publicaties en tentoonstellingen. Hij wees ook studenten en onderzoekers de weg naar de Bijzondere Collecties van de Boekentoren. Ondermeer Noam Andrews die samen met studenten in 2019 houtsneden en gravures van en naar Albrecht Dürer (1471-1528) toonde in het Van den Hove paviljoen. De prenten waren in de 19e eeuw geschonken door de Belgische schilder en verzamelaar Adolf Pieter Sunaert, nooit meer boven gehaald en vergeten. Toen Koenraads boek verscheen, was ik één van de eersten die in de boekenwinkel stond. 'Kunst is niet wat het is, het is wat het wordt’. Dat blijft bij. - De Centrale Bibliotheek en het voormalig Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde van de Universiteit Gent, architect Henry van de Velde : preliminaire studie, Project2. 2003
Op 26 oktober 2002 verkocht Henri Godts de archieven van de Boekentoren aan André Singer, toen CEO van Project2, een projectontwikkelaar. Nieuwsgierig naar het voor hem op papier zo zuivere gebouw bezocht hij de toren in april 2003. Boos om de lamentabele toestand van het gebouw besliste Singer meteen om een studie te financieren over wat er fout was gegaan, wat moest gerestaureerd worden en hoeveel dat zou kosten. Zeven maanden later lag die studie er en had de Boekentoren in de daaropvolgende jaren het geluk dat de juiste mensen op de juiste plaats zaten om de nodige beslissingen te nemen: rector André De Leenheer, minister Fientje Moerman, vice-rector Luc Moens en al wie vanuit haar of zijn functie intern of extern het hele restauratieproject in de juiste richting stuurde. Maar zonder die ene, stevige duw van André Singer was er nooit een restauratie geweest. - Recollecting landscapes : herfotografie, geheugen en transformatie : 1904-1980-2004 . Pieter Uyttenhove, Dries Vanbelleghem, Ive Van Bouwel e. a.; Jean Massart, Georges Charlier, Jan Kempenaers. Gent, 2006
Tussen 2004 en 2009 (en ook later) werkten we in de Boekentoren aan de Architectuurfocus waarmee we een brug probeerden te slaan tussen de digitale en de bewaarbibliotheek. We werkten daarvoor intens samen met de vakgroep Architectuur en Stedenbouw en in het bijzonder met Pieter Uyttenhove. Het resulteerde in boeken, tentoonstellingen en kunstprojecten die de Boekentoren zichtbaar maakten.
Recollecting Landscapes maakte daar deel van uit. Drie fotografen herfotografeerden het zelfde landschap vanuit dezelfde kijkhoek. Jean Massart tussen 1904 en 1911, Georges Charlier in 1980 en Jan Kempenaers in 2004. De bibliotheek leerde digitaliseren, de onderzoekers kregen uniek materiaal. De tentoonstelling in het S.M.A.K. en de website kregen meer bezoekers en visibiliteit dan we ooit hadden verwacht. De ideale formule was elkeen te laten doen waar hij/zij het best in is: de bibliotheek in digitaliseren, restaureren en ter beschikking stellen. De onderzoekers in content geven en studenten enthousiasmeren, het museum in perfect tonen en toegankelijk zijn. - Torens van boeken : Universiteitsbibliotheek Gent 1797-2020. Ruben Mantels, 2020
Jaloers op wat andere universiteiten aanboden als historische achtergrond over collecties, gebouw en bibliotheek, zochten we een schrijver om ons verhaal te vertellen. Die nadruk op “schrijver” bleek niet zo een goed idee. We staken van wal met Benno Barnard die het al snel duidelijk maakte dat het grondig onderzoek dat er aan vooraf zou gaan voor hem echt een brug te ver was.
De witte merel die we zochten, bleek te bestaan. Ruben Mantels startte zijn onderzoek in 2014 en werd alsmaar enthousiaster. De leescommissie (*) keek uit naar elk nieuw hoofdstuk met verrassende feiten en beelden. Zijn vlotte stijl, vaak met tongue in cheek zorgde voor nog meer leesplezier. En eindelijk kregen figuren als Herbert van de Sompel, Pat Hochstenbach en André Singer hun terechte plaats in de bibliotheekgeschiedenis.
(* Wout De Vuyst, Hendrik Defoort, Pierre Delsaerdt, Saskia Scheltjens, Paul Schneiders, Veerle Van Conkelberge, Sylvia Van Peteghem) - Geschichte meines Lebens. Henry van de Velde, Hans Curjel, 1962
Duits is niet meteen mijn vlotste taal, maar toch verdwijnt de barrière als ik Van de Veldes biografie lees. Jarenlang heeft hij zelf nota’s genomen, zich bewust van de tragiek van zijn leven. Hans Curjel heeft met de hulp van zijn dochter Nele en veel kennissen, dit meeslepende verhaal opgeschreven. Hij tekende Van de Velde zoals hij wellicht was: zelfbewust door de grote waardering voor zijn werk van vaak ongekende schoonheid, bescheiden, optimistisch, vechtend maar kwetsbaar. De bouw van de Boekentoren heeft hem niet meteen gelukkig gemaakt, een verhaal dat nog moet geschreven worden door Ruben Mantels die werkt aan zijn Belgische biografie. - 200 jaar UGent in 200 objecten. Patrick De Rynck, Ann-Sofie Dekeyser, Agnes Goyvaerts, Petra Gunst, Ruben Mantels, Pascal Verbeken. Projectcoördinatie Sylvia Van Peteghem; fotografie: Benn Deceuninck, Michiel Hendryckx, Geert Roels, 2017
De universiteit wou een boek met 200 objecten en hun verhaal voor haar 200ste verjaardag.. De zoektocht naar die stukken was verrassend en de grootste schat was wel de ontdekking van de kudde plaasteren paarden en koeien in de faculteit Diergeneeskunde. De meeste werden ontworpen door Max Landsberg (1050-1906). Zoals meer lesmaterialen dienden die na de oorlog als herstelbetaling, wat ook het geval was met de Brendel-bloemmodellen gemaakt van hout en papier-maché. Wie ze nu in al hun glorie wil bewonderen kan dat (naast nog veel meer) in het GUM (Gents Universitair Museum). Het boek kreeg ongepland een zusje. Bart Verschaffel had het schitterend idee om een scheurkalender te maken met zowel het voorwerp als de ingekorte tekst. Elk personeelslid van de universiteit kreeg een exemplaar voor de 200 dagen tussen de dies natalis en de stichtingsdag. - Marie-José Van Hee architecten A+U 613. 2021
Elk jaar komen verschillende buitenlandse professoren met hun studenten de Boekentoren bezoeken en vaak gaan ze aansluitend naar het woonhuis van architect Marie-José Van Hee. Dat maakte mij nieuwsgierig. Toen ik de eerste keer bij haar binnen kwam, wist ik meteen waarom. Wat een omarmende, lichtgevende ruimte, met dezelfde Van de Velde formule van correcte verhoudingen, veel licht en mooie materialen. De Gentse stadshal, één van haar meest zichtbare creaties, draagt al die ingrediënten in zich.
Michel de Vos schreef ooit “her architecture never shouts, it whispers”. Hoe waar is dat. Na het verschijnen van de monografie More home, more garden en het themanummer van het Japanse architectuur en urban planning tijdschrift A+U heb ik mij al vaak afgevraagd hoe het komt dat ze voordien zo onzichtbaar was. Heeft het te maken met de eenzame plaats die een vrouwelijke architecte toegemeten kreeg in het begin van haar carrière? Een volledig nummer van A+U over haar werk is een internationale erkenning. Zoals Bart Verschaffel opmerkte, betekent het meer dan een eredoctoraat van welke universiteit ook. - Black Mould. Michaël Borremans, 2015
Ik zag het werk van Michaël Borremans voor het eerst in 2003 in het SMAK. The House of Opportunity. Twee jaar later op dezelfde plaats met An unintented performance. Ik liep zo vaak ik kon het museum binnen om zijn werk telkens opnieuw te zien. De verslaving is gebleven, ook toen hij in 2015 bij Zwirner in Grafton street in Londen tentoon stelde. Ik was in Londen voor de Liber conferentie en wie maar enige interesse toonde, sleepte ik meteen mee naar de galerij, waar ik samen met mijn Franse collega Marie Françoise Bisbrouck getuige mocht zijn van een bijna intieme rondleiding van een breekbare oudere topman van Christie’s die even gefascineerd was door Borremans als wij. - De toren met boeken. 2005
Jaarlijks organiseert de vakgroep Architectuur en Stedenbouw een Jokerweek. Studenten werken dan samen aan een opdracht die resulteert in een collectieve tentoonstelling. In 2004 was dat “Branding de Boekentoren”. Hoe trek je de aandacht naar dit gebouw. Spaghetti in de vorm van de Toren, een heuse legobouwdoos, een geurhanger voor in de auto (weet u nog, die dennenboompjes). Dieter Callewaert, Renate de Martelaere, Jivannah Godefroid, Mieke Puttemans en Frederik Van Vlaenderen wonnen uiteindelijk met een kinderboekje getekend door een zusje van één van hen. Christine de Weerdt, directeur van het S.T.A.M., vond het ontwerp te mooi om in de archieven te verdwijnen en gaf het uit. Het verhaal toont een verdrietige Boekentoren.Toeristen zien hem niet en niemand kijkt echt naar hem om. De maan nodigt hem uit om bij haar te komen wonen en je ziet de Toren de ladder opklimmen en verdwijnen.
Een paar jaar later stelde Karen Vander Plaetse voor het Torenbeeld te gebruiken voor de Monumentenstrijd. Een geslaagde branding. - Pauwke en Doesje's travels together : reisdagboek. Alida Wynanda Sanders van Loo, 1899.
In een roodlederen schriftje met goudversiering hielden Alida Wynanda Sanders van Loo en haar 17 jaar jongere minnaar Paul Buschmann jr minitueus en hartstochtelijk hun eerste reisverslagen bij (1899-1900). Tot 1908 reisden ze samen door Europa. Zij als journaliste voor literaire tijdschriften als Dietsche Warande en Belfort en De Vlaamse School - later Onze Kunst. Hij werkend aan zijn doctoraat over Jacob Jordaens. Hun relatie stopt als “Pauwke” directeur wordt van wat nu het Antwerpse KMSK is en hij in 1911 trouwt met Elsa, de dochter van Jan Van Rijswijk, uitgerekend op de dag dat Sanders van Loo 51 wordt. Haar Antwerpse wereld stort in en ze verhuist naar Gent waar ze na enkele jaren midden in de eerste wereldoorlog belandt. Ze start een oorlogskroniek op de onbeschreven bladzijden van het reisdagboek dat ze simpelweg onderste boven draait. In de zomer van 1918 vertrekt of vlucht ze naar Rijswijk en laat ze haar dagboeken in de universiteitsbibliotheek achter, maar dus niet het rode schriftje. Dat duikt terug op begin de jaren 70 als Francien van der Put het als 16-jarige opmerkt op een rommelmarkt in Middelburg en het koopt voor een tientje. Het pikante verslag van hun relatie haar overal volgen, alleen weet ze niet wie Pauwke en Doesje zijn. Tot Google haar broer Joost naar mijn doctoraatsonderzoek brengt, de biografie over en de uitgave van de dagboeken van Alida Sanders van Loo die vrij op internet te downloaden zijn. Na een eerste bezoek aan Gent besluit Francien het kostbare boekje aan de Boekentoren te schenken. - Boekentoren/Book Tower Memory. 2020
Als je beelden in het collectief geheugen wil laten opslaan, moet je ze vooral tonen. Soms twijfel ik er aan of wat in een boek terecht komt, wel voldoende gezien wordt. Toen ik in het Prado in Madrid in de shop het memoryspel met fragmenten van Goya’s schilderijen zag, werd ik meteen nieuwsgierig naar het volledige werk. Die speelse manier van verkennen leek mij een bruikbare formule om de Boekentorencollectie en haar Gentse netwerk in al haar diversiteit te tonen. De vraag was dan wel : wat komt er in en wat niet. Die keuze werd doorgeschoven naar dertig zorgvuldig gekozen mensen met de vraag :” Wat zou je bij ons willen vinden als de sky the limit is.” Er kwam een selectie waar we zelf nooit zouden aan toe gekomen zijn.
Koen Allary (voormalig directeur van het Circuscentrum) stelde de moeilijkste vraag : hoe diep moet je de Eiffeltoren in de grond stoppen als je hem onderste boven wil bouwen en je niet wil dat hij om valt. Dat het boek La Tour de Trois cent mèters van Gustave Eiffel zelf, in 1900 in Parijs uitgegeven, in de collectie zit, kon hij toen niet weten. Geert Roels gaf zowel het spel als het boekje vorm. - Bear. Marian Engel, 1976
In de drie kranten die Michiel per dag leest, zitten veel literatuur recensies.Ik volg graag zijn suggesties voor boeiende en vooral onverwachte boeken. Twee weken weg door R.C. Sheriff (1931) en Bear van Marian Engel(1976) bijvoorbeeld.
Als kind had ik zo graag een levende bruine beer in huis gehad. Zo graag zelfs dat hij op elke Sinterklaasbrief verscheen. Bear leek mij dus meteen iets. Het verhaal van Lou is wel veel pikanter dan die kinderdroom van toen. Lou is een wat uitgebluste bibliothecaresse die plots op een ver afgelegen en onbewoond Canadees eiland de bibliotheek van een kolonel moet inventariseren. In het hoge Noorden komt ze terecht in een prachtig achthoekig huis met een kamer vol boeken en onverwacht een beer waarmee ze een ondefinieerbare intimiteit opbouwt.
Als je Twee weken weg uit hebt, wil je het meteen opnieuw lezen. Het is het verhaal van de familie Stevens uit Londen die al 20 jaar naar pension Zeezicht in Bognor Regis met vakantie gaan. Dat klinkt misschien saai, maar het is heerlijke literatuur.
Bij zowel Bear als bij Twee weken weg heb ik Google Maps en street view gebruikt om de omgeving beter te zien, wat een luxe. Maar het meest fascinerende was de ontmoeting met een “octogan house”. Wat zou ik daar graag in rond lopen, maar de beer hoeft er niet meer bij.
В такива следобеди / Afternoons like these
Author’s bio:
Teodora Lalova (1992) was born in Varna and grew up in Sofia, Bulgaria. She studied at the National Lyceum for Ancient Languages and Cultures, obtained a Master of Laws degree from Sofia University “St. Kliment Ohridski”, and holds an LL.M. in International and European Business Law from KU Leuven (Belgium). She is currently a PhD candidate at KU Leuven and lives in Brussels. Her poetry has been featured in numerous Bulgarian and international outlets (such as Crosspoint, Literaturen vestnik, Liternet, Black Bough magazine, Porridge magazine, Philological forum, Kadar 25, the anthologies “Zonata” (Ars, 2017) and “The Circle 19: a Brussels anthology” (IDLE TIME PRESS, LLC, 2019)), and she holds awards from several Bulgarian poetry competitions. “Afternoons Like These” (Ars, 2021) is her first poetry collection.
The book:
The book contains poems (in Bulgarian and in English) and photographs, created at the crossroads of Belgium and the author’s native Bulgaria. The texts relate to the experience of the traveling person, the one growing up and maturing in between departures and returns. It is a tale of cities, a meditation on time. The photos are included in black and white, and complement the poems by giving a visual glimpse into some of the places that are mentioned in the book: Brussels, Leuven, Oostduinkerke, Sofia, Balchik... Finally, the choice to include the poems in two languages and the work on the translation itself also forms an important part of the book’s identity. The author worked together with Jason Spinks (a Belgian-American writer, who was born and grew up in Belgium) and Kalin Petkov (a Bulgarian japanologist who is currently living in Japan and doing a PhD in calligraphy). One poem is translated by Gabriela Manova, a Bulgarian poet and editor, who is currently doing a Masters degree in translation. Thus, the translation team and their work represent to some extent what Belgium embodies best: people meeting at the intersection of cultures and languages.
"Though this book felt that its story is ready to be told after several years of living in Europe, it doesn't toy with the high note of nostalgia or the overtones of absence. It is perfectly played to the score of the humble search for meaning. Teodora Lalova's "Afternoons Like These" does not flirt with names of places and personalities, but explores them in the spaces of spiritual volume between departure and staying, between the acknowledged sense of retaining one's identity and changing. And all of this - seen through a gaze that knows well and works virtuosically with that particular pre-sunset light in which everything becomes softer, caressing the senses gently, but a light that brings out contours and essences clearly..." (Valentin Dishev)
Expo
In de faculteitsibliotheek, vleugel Magnel, 1e verdieping.
Vanaf 14 maart 2022.
Artikel over deze expo in Bulgarka Magazine (Bulgaars): Между поезията и фотографията – интервю с Теодора Лалова
Hernummeringstraject
In het najaar van 2021 startte de Faculteitsbibliotheek Letteren & Wijsbegeerte met een traject om de volledige collectie in open opstelling te hernummeren naar een gestandaardiseerd internationaal classificatiesysteem, waarbij de boeken op onderwerp bij elkaar staan. Als je een publicatie vindt, springen in de buurt misschien andere relevante werken over hetzelfde onderwerp in het oog.
In het traject krijgt elk boek in open kast een nieuwe stek volgens de internationale classificatie, maar ook een nieuw label en een RFID-tag ter beveiliging. Voorafgaand aan de hernummering vindt een grootschalige deselectie plaats om de bibliotheek meer ademruimte te geven.
Deze deselectie bestaat uit drie fasen.
- Starten deden we met een ontdubbeling ten opzichte van de collectie van de Boekentoren. Uitzonderingen vormden (bij aankoop) gemotiveerde dubbels, boeken waarvan het exemplaar in de Boekentoren zeer frequent ontleend wordt, boeken waarvan het exemplaar in de Boekentoren niet uitleenbaar is of boeken waarvan het exemplaar in de Boekentoren niet langer terug te vinden is. Collectieverantwoordelijken van de vakgroepen konden extra uitzonderingen aanduiden: titels waarvan ze vinden dat die omwille van actueel onderzoek en/of onderwijs in de open kast-collectie van LWBIB moeten blijven staan, ondanks het feit dat de Boekentoren ook een exemplaar bezit.
- Vervolgens werd er intern ontdubbeld binnen LWBIB. Het beste exemplaar van een boek, beoordeeld op inhoudelijke en vormelijke kenmerken, bleef telkens bewaard.
- Tenslotte belandden we aan bij de deselectie voor overdracht naar extern depot. In overleg met de collectieverantwoordelijken van de vakgroepen zijn boeken geselecteerd die minder relevantie hebben voor actueel onderzoek en/of onderwijs. Zij worden opgesteld in een depot dat LWBIB beheert. De boeken zijn opvraagbaar via de catalogus en binnen één werkdag beschikbaar.
De grootschalige deselectie zorgt ervoor dat er ruimte vrijkomt voor aangroei van onze collectie en meer faciliteiten binnen de bibliotheek. Alsook kunnen we op die manier anticiperen op een nakende verbouwing van LWBIB. Enkele collecties zullen tot de hernummering alvast op een andere open kast-locatie binnen de bibliotheek ondergebracht worden.
Wil je weten wat de actuele locatie van een collectie is?
- Afrikaanse cultuurgeschiedenis (L91)
- Afrikaanse taal- en letterkunde (L99)
- Algemene en vergelijkende taalwetenschap (L18)
- Antropologie (L67B)
- Archeologie (L08)
- Bouwkunst en monumentenzorg (Erfgoed, interieur en mode) (L64)
- Byzantinistiek (L93)
- Didactiek Frans (L14G)
- Didactiek geschiedenis (L23)
- Diversiteit en leren (L99B)
- Duitse letterkunde (L32)
- Duitse taalkunde (L38)
- Engelse en Amerikaanse letterkunde (L34)
- Engelse taalkunde (L33)
- Franse letterkunde (L14X)
- Franse taalkunde (L14B)
- Godsdienstwetenschappen (L51)
- Griekse letterkunde (L10)
- Griekse taalkunde (L45)
- Indologie (L13)
- Italiaanse letterkunde (L16)
- Japanologie (L94A)
- Klassiek Latijn (L11)
- Klassieke archeologie (L62)
- Kunstwetenschappen (Beeldende kunsten) (L70)
- Literaire sociologie (L26)
- Middeleeuwse geschiedenis (L04)
- Middeleeuwse wijsbegeerte (L35)
- Muziekwetenschappen (L66)
- Nabije Oosten en Noord-Afrika (L88)
- Nederlandse letterkunde (L30)
- Nederlandse taalkunde (L17)
- Nieuw Grieks (L46)
- Nieuwe geschiedenis (L06)
- Nieuwste geschiedenis (L09)
- Oude geschiedenis (L03)
- Postklassiek Latijn (L12)
- Romaanse taalkunde (L14D)
- Scandinavistiek (L19)
- Sinologie (L94)
- Slavistiek en Oost-Europakunde (L90)
- Spaanse letterkunde (L14H)
- Swahili en de taalproblematiek in Afrika (L99A)
- Taal en communicatie (L20)
- Theaterwetenschappen (L52)
- Toegepaste Taalkunde (Vertalen, tolken, communicatie) (L22)
- Turkse studies (L87)
- Vakdidactiek oude talen (L25)
- Vergelijkende literatuurwetenschap (L37)
- Wijsbegeerte en moraalwetenschap (L27)
Meer informatie?
Contacteer veronique.despodt@ugent.be
Entrée / Entrez
In de inkomhal van Rozier 44 presenteert de Faculteitsbibliotheek een 'Entree/Entrez': een kleine expo met een selectie van boeken die een blik werpen op een actueel onderwerp.
09/06-29/06/2022 Grensland
/
Letterlijk vertaald betekent “Oekraïne” eigenlijk “land aan de rand”, wat gelijk ook een impressie geeft van de manier waarop de regio lange tijd gezien werd, zowel vanuit het standpunt van Rusland als van Centraal-Europa, maar even goed vanuit het Osmaanse Rijk en de steppevolkeren die voordien het gebied controleerden (Mongolen, Krim-Tataren, enz.). Tot welk land de regio ook behoorde in de loop van de geschiedenis, altijd vormde het ergens wel de grens bij uitstek met een ander, concurrerend land, en altijd is het een grondgebied geweest waarlangs de interactie - nu eens vredevol, dan weer met geweld - tussen verschillende naties en culturen verliep.
Door deze “grenspositie” kreeg de regio vaak de rol toebedeeld van grenswacht of douanier. En terecht, want de reputatie als “graanschuur van Europa” zorgde ervoor dat menig buitenstaander wel eens een begerig oog placht te laten vallen op de vruchtbare gronden van Oekraïne. Wie de huidige problemen - op mondiale schaal! - met voedselbevoorrading omwille van de oorlog bekijkt, beseft hoe cruciaal de regio was en is als “voedende moeder” voor meer dan één wereldburger.
//
Het feit dat Oekraïne vanuit een centraal standpunt (Moskovië / Rusland, Habsburg en Polen en Litouwen (al dan niet in een politieke unie), maar even goed de Mongolen, de Krim-Tataren en, later, het Osmaanse Rijk) altijd wel “aan de rand” gelegen was, heeft er in de loop van de geschiedenis meer dan eens voor gezorgd dat het gebied een zekere aantrekkingskracht had voor alles wat als perifeer gezien werd.
Zo is de grote Kozakkengemeenschap (die nu ook buiten Oekraïne bestaat, maar bovenal een stevige basis in de regio heeft) ontstaan vanaf de 15de eeuw als een groep van “outlaws”, vaak gevluchte lijfeigenen, van diverse origine - Pools, Oost-Slavisch, Mongools, … De Kozakken probeerden het centrale gezag van Polen, Mongolen en Moskoviërs te ontvluchten en creëerden uiteindelijk een eigen cultuur van vrijheidslievende en sterk op zelfbestuur georiënteerde rebellen. Zij kwamen hierom meermaals met de machthebbers (van welke aard dan ook) in botsing. De Kozakken draaiden hun hand niet om voor plunderingen op vreemd gebied, maar keerden zich even goed tegen de eigen ‘meesters’ en verzetten zich met hand en tand tegen de niet-aflatende pogingen vanuit de grote machten om hen aan de grond te binden en in te passen in de dominante staten.
De “Pale of Settlement” was dan weer het gebied, ingesteld in 1791 door Catharina de Grote, na de zogenaamde ‘Poolse delingen’. Toen Polen werd verdeeld tussen Pruisen, Habsburg en Rusland kwamen anderhalf miljoen joden die voordien in Polen-Litouwen leefden plots in Rusland terecht. De “Pale” was het gebied waarbinnen (bijna) alle joden in het Russische rijk zich verplicht moesten vestigen. Dit territorium besloeg een regio die de grenzen van het huidige Oekraïne ruim overschrijdt (Litouwen, Belaroes, Oekraïne), maar het zwaartepunt van de “Pale” lag in wat nu Oekraïne is. Dit verklaart de vele sporen van het jodendom in het land. Zelfs binnen dit specifieke gebied waren de rechten van de joden beperkt en bestonden er bijvoorbeeld strenge quota voor het maximale percentage joden dat aanvaard kon worden in een school of universiteit. Pas halverwege de 19de eeuw mochten joden in in grotere mate buiten de hun toegewezen nederzettingen in Litouwen, Belaroes, Oekraïne en Bessarabië leven. Wel kwam er gelijk een nieuwe wetgeving, die het aandeel Joden in een stad tot een derde van de totale bevolking beperkte. Discriminerende maatregelen bleven van kracht, tot begin 20ste eeuw. De vroege Sovjettijd vlakte de discriminatie aanvankelijk uit. Later kwam de Holocaust en ook het Sovjetantisemitisme won aan kracht vanaf Stalin. Desondanks zijn joodse gemeenschappen nog steeds aanwezig.
Niet alleen naar buiten toe, maar ook intern heeft (of is het nu eerder “had”?) Oekraïne met een “grens” te maken tussen Russisch- en Oekraïenssprekenden. Tot voor kort was het land ook intern verdeeld tussen inwoners die eerder aanleunden bij Europa en anderen die Rusland prefereerden. Als de oorlog in Oekraïne iets bewerkstelligd heeft, dan is het wel dat die balans ruim doorgeslagen is in de richting van West-Europa. Opvallend is ook dat de ‘taalgrens’ van minder belang is geworden: Russischsprekenden voelen zich meer Oekraïner dan de Russische staat had ingeschat en vechten even goed tegen de invasie. Verschillen tussen de twee groepen in het algemeen en tussen West-Oekraïners en Oost-Oekraïners in het bijzonder zijn er nog steeds, maar de huidige oorlog heeft in elk geval die interne grens (voor een deel) doen afbrokkelen.
- Plokhy, Serhii. The Origins of the Slavic Nations : Premodern Identities In Russia, Ukraine, and Belarus. Cambridge: Cambridge university press, 2006.
Russen, Oekraïners en Belarussen worden traditioneel gezien als “broedervolkeren”. Serhii Plokhy gaat in dit boek na waar dit beeld vandaan komt. Plokhy is een van de meest geprezen Oekraïnespecialisten. Hij kreeg meerdere prijzen voor zijn onderzoek. - Plokhy, Serhii. The Frontline: Essays On Ukraine's Past and Present.
Deze bundel essays van de gerenommeerde onderzoeker Serhii Plokhy focust op verscheidene heikele aspecten in de lange geschiedenis van Oekraïne, vanaf het prille begin tot de Russische agressie in de laatste jaren. Belangrijk is dat deze bundel niet alleen in relatie tot Rusland / de Sovjet-Unie bekijkt, maar in een bredere, globale context. - Schmid, Ulrich, and Oksana Myshlovska. Regionalism Without Regions : Reconceptualizing Ukraine's Heterogeneity. Budapest: Central European University Press, 2019.
De auteurs van de papers in deze bundel - historici, sociologen, antropologen, economisten, letterkundigen en taalkundigen - bekijken de natie Oekraïne als de som van haar regio’s, in al haar heterogeniteit en diversiteit. De bundel stelt op die manier de traditionele idee van de natiestaat in vraag. - Deutsch, Nathaniel. The Jewish Dark Continent : Life and Death In the Russian Pale of Settlement.
Rond 1900 leefde 40% van alle joden in de wereld in de “Pale of Settlement”, een gebied tussen de Baltische en de Zwarte Zee. Het boek geeft een unieke inkijk in de folklore en het dagelijks leven van deze joden aan de hand van authentieke documenten, verzameld in het begin van de 20ste eeuw door een sociaal-revolutionair en aspirerend etnograaf die zichzelf ‘An-ski’ noemde. - Shkandrij, Myroslav. Jews In Ukrainian Literature: Representation and Identity.
Door het bestaan van de “Pale of Settlement” is de Oekraïense cultuur lange tijd verweven geweest met de joodse cultuur. In dit boek belicht Myroslav Shkandrij hoe dat gegeven de Oekraïense literatuur beïnvloed heeft. - Wolfthal, Maurice. The Pogroms In Ukraine, 1918-19: Prelude to the Holocaust.
De joodse aanwezigheid in Oekraïne zorgde in het begin van de 20ste eeuw voor veel wrijvingen, die uiteindelijk uitmondden in “pogroms”, een woord dat we in het Nederlands helaas geïmporteerd hebben uit het Russisch. Tussen 1918 en 1921 werden om en bij de 100 000 joden slachtoffer van pogroms. Nokhem Shtif, een eminent Jiddisch linguïst en sociaal activist, registreerde in de nasleep van de pogroms het leed van de slachtoffers in Kyiv. Zijn bevindingen werden vertaald en van een inleiding voorzien door Maurice Wolfthal. - O'Rourke, Shane. The Cossacks. Manchester: Manchester university press, 2007.
Dit monumentaal boek schetst 500 jaar kozakkendom en toont de lezer waar de link zit tussen de ruitergemeenschap uit de steppe en Poetin’s brutale stoottroepen vandaag. - Krasinski, H. The Cossacks of the Ukraine : Comprising Biographical Notices of the Most Celebrated Cossack Chiefs Or Attamans ... and a Description of the Ukraine. With a Memoir of Princess Tarakanof, and Some Particulars Respecting Catharine Ii., of Russia, and Her Favourites. London, 1848.
Een unieke bron uit de 19de eeuw, met een afzonderlijk hoofdstuk getiteld “A Description of the Ukraine”. Dit hoofdstuk weerlegt het discours van Poetin dat “Oekraïne eigenlijk nooit bestaan heeft”. - Huntington, Samuel P. The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order. New York (N.Y.): Simon and Schuster, 1996.
Culturele en religieuze breuklijnen zijn voor de Amerikaanse politieke wetenschapper Samuel Huntington van doorslaggevend politiek belang in de wereld na de Koude Oorlog. Oekraïne is in zijn ogen fundamenteel gespleten wegens het verschil tussen het (oosters-) katholieke Westen van het land en Russisch-orthodox georiënteerde Oosten.
- Jansen, Marc. Grensland : Een Geschiedenis Van Oekraïne. Amsterdam: van Oorschot, 2014.
In een bevattelijke Nederlandstalige synthese omschrijft Jansen de positie van Oekraïne als grensland - tussen Polen-Litouwen, Rusland, het Habsburgse en het Ottomaanse Rijk. Een must-read voor iedereen die iets over de complexe en veelzijdige geschiedenis wil weten. - Wheeler-Bennett, John Wheeler. Brest-litovsk : the Forgotten Peace, March 1918. London: MacMillan, 1966.
De Duitse overwinning aan het Oostfront werd op 3 maart 1918 bezegeld door de Vrede van Brest-Litovsk. Rusland moest Oekraïne afstaan dat een satelietstaat van Duitsland werd, om de Duitse oostflank te beschermen. De Duitse nederlaag in de herfst van 1918 sloeg de basis voor die constructie weg. - Veidlinger, Jeffrey. In the Shadow of the Shtetl: Small-town Jewish Life In Soviet Ukraine.
De holocaust vernietigde bijna volledig het joodse leven in Oost-Europa. De overlevenden bouwden hun vroegere gemeenschappen weer op. Jeffrey Veidlinger gaat uitgebreid in op deze gemeenschappen en hun herinneringen aan het joodse leven voor wereldoorlog, tijdens de Holocaust en onder het communisme. - Kármán, Gábor. Tributaries and Peripheries of the Ottoman Empire.
Deze bundel bevat studies die dieper ingaan op de verhouding van het Osmaanse Rijk met de naburige periferieën, waaronder Oekraïne. De bundel werpt een ander licht op Oekraïne als grensland, deze keer vanuit het standpunt van het Osmaanse Rijk. - Boeck, Brian J. Imperial Boundaries : Cossack Communities and Empire-building In the Age of Peter the Great. Cambridge: Cambridge university press, 2009.
Dit boek behandelt de imperiale ambities van het Russische Rijk en de impact ervan op de Donkozakken. Brian Boek focust daarbij op de rivaliteit tussen het Russische en Ottomaanse Rijk in het gebied ten noorden van de Zwarte Zee en het effect daarvan op de Donkozakken. Zij werden van een open, democratische, multi-etnische gemeenschap gedwongen tot een gesloten, etnische gemeenschap die zich vooral bezig moest houden met militaire aangelegenheden. Peter I vernietigde het oude steppeleven en creëerde op die manier een nieuwe, imperiale Kozakkenorde die nog maar weinig gemeen heeft met het oorspronkelijke Kozakkenbestaan. - Seegel, Steven. Mapping Europe's Borderlands : Russian Cartography In the Age of Empire. Chicago: University of Chicago Press, 2012.
Kaarten zijn niet alleen een bron van informatie, maar ook een middel voor staten en naties om macht uit te oefenen. Steven Seegel gaat dieper in op de rol van kaarten en kaartenmakers in Rusland, maar even goed op het belang ervan voor de vorming van identiteiten en instituties in Ruslands buren en de niet-Russische rijksdelen van het Russische keizerrijk - Polen, Litouwen en, bovenal, Oekraïne.
19/05-08/06/2022 Grensland / Bloedland
Over Oekraïne tijdens de 20ste eeuw.
/
Bloedland Oekraïne. Die titel lijkt zo uit het nieuws van vandaag te komen. De bloederige beelden van Boetsja, Marioepol en talloze andere plaatsen in Oekraïne staan immers op ons netvlies gebrand. De kwalificatie van Oekraïne als ‘bloedland’ is echter al meer dan een decennium oud. Zij werd gemunt door de Amerikaanse historicus Timothy Snyder. In 2010 verscheen van zijn hand Bloodlands: Europe Between Hitler and Stalin. In dat boek analyseert Snyder hoe het samenspel van de imperiale projecten van Hitler en Stalin vanaf het einde van de jaren 1920 een ongekende bloedtol eiste in het gebied tussen de Baltische en de Zwarte Zee.
Van alle landen in deze uitgestrekte regio was Oekraïne misschien wel hét bloedland bij uitstek gezien zijn centrale plek in de stalinistische en nationaalsocialistische ambities. Stalins politiek van collectivisering van de landbouw en grootschalige – en versnelde – industrialisering veroorzaakten in 1932-1933 een hongersnood (de ‘Holodomor’). Deze hongersnood eiste 3 miljoen slachtoffers en wordt vandaag in Oekraïne officieel als een genocide betiteld.
In Hitlers streven naar een autarkisch Groot-Germaans rijk speelde de vruchtbare ‘Zwarte aarde’ van Oekraïne een centrale rol. Hitlers Vernichtungskrieg had er dan ook een ongekend dodelijke impact. De Slavische bevolking moest gedecimeerd worden om plaats te maken voor Germaanse boerenkolonisten. En aangezien het gros van de Sovjetjoden in Oekraïne woonde, vormde het gebied meteen ook het brandpunt van de jodenuitroeiing. De bijzondere positie die het gebied in de plannen van Hitler innam, wordt benadrukt door de creatie van een Reichskommissariat Ukraine. Dat moest de komst van de Duitse kolonisatoren na de oorlog voorbereiden (het zogenaamde Generalplan Ost).
Maar zelfs het einde van de Tweede Wereldoorlog vormde geen rustpunt voor de regio. Zo werden de Krim-Tataren in 1944 collectief naar Oezbekistan gedeporteerd omdat Stalin hen er in zijn paranoia van verdacht te hebben gecollaboreerd met de Nazi’s. Maar ook de andere bewoners van het gebied werden onderworpen aan een nieuwe golf van stalinistische repressies: iedereen die contact had gehad met de bezetter werd als potentieel verdacht gezien en mogelijks vervolgd.
//
Niet enkel vandaag en tijdens de Tweede Wereldoorlog was Oekraïne wegens zijn geopolitiek belang het lot van een ‘bloedland’ beschoren. Ook al eerder in de twintigste eeuw was er sprake van intens politiek geweld.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog vochten Oekraïners in het Russische en Oostenrijks-Hongaarse leger (het westen van het huidige Oekraïne behoorde immers tot de dubbelmonarchie). De frontlijn bewoog meermaals over het land en liet een spoor van vernieling achter.
Als onderdeel van het proces van de desintegratie van het Russische en Habsburgse rijk, kwam het in het huidige Oekraïne tot een slepende factiestrijd in de laatste dagen van de Eerste Wereldoorlog. Communisten, “Witten” (pro-Russische monarchisten) en Oekraïense nationalisten namen het tegen elkaar op en ook Poolse en Franse troepen intervenieerden. Joodse inwoners werden in deze conflicten het mikpunt van grootschalige pogroms.
Nog voor de ondertekening van de Vrede van Brest-Litovsk in 1918 (waarbij de vijandigheden tussen Duitsland en Rusland werden beëindigd, nog lang voor het einde van Wereldoorlog I op 11 november 1918) was in Sint-Petersburg de Oktoberrevolutie uitgebroken die de kaart en de geschiedenis van Europa drastisch zou vertekenen. In december 1917 werd de Oekraïense Socialistische Sovjetrepubliek opgericht, al was dat in eerste instantie relatief symbolisch. De Bolsjewieken steunden deze vroege Sovjetrepubliek, maar onsuccesvol: Duitsland bood steun aan de oppositie (maar de facto nam het algauw Oekraïne over). In oostelijk Galicië (tot dan deel van Oostenrijk-Hongarije) kwam er een onafhankelijke West-Oekraïense staat, maar het gebied werd ook geclaimd door Polen. Na het einde van Wereldoorlog I, meer bepaald tussen 1918 en 1920, was het gebied namelijk voornamelijk in handen van de ‘Witte’ troepen die tijdens de bloedige Russische burgeroorlog de kant van de conservatieve monarchisten kozen, tegen het ‘Rode’ leger van de bolsjewieken. Ook manifesteerden zich nog Oekraïense nationalisten, boeren-anarchisten en sociaal-revolutionairen. Ook in die periode (1919) vonden in en rond Kyiv / Kiev een reeks anti-joodse pogroms plaats.
Pas na de Pools-Bolsjewistische oorlog in 1921 kwam er relatieve rust: Oost-Galicië ging naar Polen, en de rest van Oekraïne ging op in de Onafhankelijke Socialistische Sovjetrepubliek Oekraïne.
- Dornik, Wolfram. Emergence of Ukraine : Self-determination, Occupation, and War In Ukraine, 1917–1922. Canadian Institute of Ukrainian Studies Press, 2015.
Drie experten - Georgy Kasyanov (Oekraïne), Wolfram Dornik (Oostenrijk) en Peter Lieb (Duitsland) - brengen een schare andere specialisten bij elkaar om hun licht te laten schijnen op de vorming van de onafhankelijke Oekraïense in de nasleep van Wereldoorlog I. Deze bundel is in het Duits, Engels en Oekraïens te raadplegen. - Yekelchyk, Serhy. Stalin's Empire of Memory : Russian-ukrainian Relations In the Soviet Historical Imagination. Toronto: University of Toronto press, 2004.
Serhy Yekelchyk biedt een boeiende analyse van hoe het verleden werd herinnerd onder Stalin, en dan in het bijzonder met betrekking tot Oekraïne. Yekelchyk toont aan dat de Sovjet-Unie probeerde om de geschiedkundige verbeelding van haar niet-Russische delen te controleren en te vervangen door een dominante blik waarin Ruslands glorieuze verleden centraal stond, maar daar nooit echt in slaagde. - Pantti, Mervi. Media and the Ukraine Crisis : Hybrid Media Practices and Narratives of Conflict. New York (N.Y.): Lang, 2016
Deze verzameling papers biedt een boeiend overzicht van en inzicht in de diverse manieren waarop nieuwe informatietechnologie en “hybrid media” moderne oorlogsvoering veranderd hebben. - Graziosi, Andrea, Lubomyr A Hajda, and Halyna Hryn. After the Holodomor : the Enduring Impact of the Great Famine On Ukraine. Cambridge (Mass.): Harvard Ukrainian research institute, 2013.
Stalin’s landbouwbeleid in Oekraïne leidde in de jaren ‘30 tot een enorme hongersnood. Hierbij lieten miljoenen mensen het leven. De ‘Holodomor’ bleef lange tijd ongekend en onbelicht. Sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en het toegankelijk worden van diverse archieven is de precieze omvang van deze tragedie pas echt duidelijk geworden. In deze bundel werpt het wereldvermaarde Ukrainian Research Institute van de Universiteit van Harvard licht op een hele rij aspecten - de Holodomor zelf, de gevolgen voor WOII en de jaren erna, en de herinnering aan de tragedie in hedendaags Oekraïne. - Pabriks, Artis, and Andis Kudors. The War In Ukraine : Lessons for Europe. Rīga: The Centre for East European Policy Studies , 2015.
Huidig minister van Defensie van Letland en voormalig Europees parlementslid Artis Pabriks redigeerde deze collectie papers over een reeks pertinente vragen voor Europa: hoe effectief zijn de Europese sancties tegen Rusland?; hoe gaat Europa best om met Ruslands “new world order”? Deze bundel kwam al in 2015 uit, kort na het Krimdebacle. - Velychenko, Stephen. Propaganda In Revolutionary Ukraine : Leaflets, Pamphlets, and Cartoons, 1917-1922. Toronto, Ontario, Canada: University of Toronto Press, 2019.
Tussen de revolutie van 1917 en het ontstaan van de USSR in 1922 in was Oekraïne (relatief) onafhankelijk - weliswaar in verschillende gedaantes - met een eigen informatie- en propagandabeleid. Dit boekwerk bevat meer dan 300 reproducties van propagandadocumenten en biedt een interessant inzicht in deze tumultueuze periode. - Applebaum, Anne. Red Famine : Stalin's War On Ukraine. New York (N.Y.): Doubleday, 2017.
De dodelijke hongersnood tijdens de jaren 1930 was niet zomaar de ongewilde uitkomst van Stalins collectivisering van de landbouw, maar werd volgens de Pools-Amerikaanse historica en journaliste Applebaum bewust in de hand gewerkt om de Oekraïense boerenbevolking te vernietigen. - Snyder, Timothy, Patty Adelaar, and Ton Heuvelmans. Bloedlanden : Europa Tussen Hitler En Stalin. Amsterdam: Ambo, 2011.
Hét moderne standaardwerk over de bloedige bladzijden in de geschiedenis van Oekraïne - en in bredere zin Midden-Europa - in de 20ste eeuw. De ondertitel is niet toevallig “Tussen Hitler en Stalin”. - Mazower, Mark. Hitler's Empire : Nazi Rule In Occupied Europe. London: Allen Lane, 2008.
Volgens Mazower was het imperium van Hitler in Europa gebouwd op één grote illusie. Met in het oosten van zijn rijk vooral plannen voor ontvolking, ten voordele van nog aan te leggen autowegen… - Littell, Jonathan. Les Bienveillantes : Roman. Paris: Gallimard, 2006.
Spraakmakende roman geschreven vanuit het perspectief van een SS-officier over zijn rol in de uitroeiing van de Joden in Oost-Europa, bijvoorbeeld over het bloedbad bij Babi Jar bij Kiev. - Masha Gessen. The future is history : how totalitarianism reclaimed Russia. New York (N.Y.) : Riverhead books, 2017.
Dit is niet direct een boek over Oekraïne maar het belicht, weliswaar vanuit het Russische standpunt, hoe Oekraïne ook in de 21ste eeuw nog maar eens een “bloedland” is kunnen worden. - Snyder, Timothy. Black Earth : the Holocaust As History and Warning. First edition. New York: Crown, Tim Duggan Books, 2015.
De zwarte aarde verwijst naar Oekraïne, één van de zwaartepunten van de Judeocide. Het boek uit 2015 houdt ook een waarschuwing in tegen Poetin: diens annexatie van de Krim en ontkenning van het bestaan van een Oekraïense natie is voor Snyder gestoeld op denkbeelden die verwant zijn aan die van Hitler. - Snyder, Timothy. The Reconstruction of Nations : Poland, Ukraine, Lithuania, Belarus, 1569-1999. New Haven (Conn.): Yale university press, 2003.
Snyder schetst het ontstaan van vier naties over vier eeuwen heen. Een boeiend verhaal van nationalisme en natievorming, dat niet zonder bloedvergieten verlopen is. - Liber, George O. Total Wars and the Making of Modern Ukraine, 1914-1954. Toronto: University of Toronto press, 2016.
15 miljoen - zo groot was de “oversterfte” in Oekraïne tussen 1914 en 1954. 15 miljoen. Dit was het resultaat van twee wereldoorlogen, een revolutie annex burgeroorlog, en de terreur van Stalin.
28/04-18/05/2022 Grensland / Cultuurland
Onder de noemer 'Grensland - Cultuurland' wordt literatuur (en cultuur) uit, over en van Oekraïne belicht.
/
Een onuitputtelijke bron van inspiratie. De thuishaven van menig groots schrijver en kunstenaar. Regio met steden die tot de verbeelding spreken, zoals Kiëv en het kosmopolitische Odes(s)a. Een opzichzelfstaande cultuur, weliswaar in wisselwerking met, in de schaduw van en / of in oppositie tegen de grote buren, Rusland en het Habsburgse Rijk.
‘Klein-Rusland’, zo werd Oekraïne genoemd toen het nog een deel van het Russische Keizerrijk was. Dat ‘klein’ hield geen minachting voor het Oekraïense volk in: het is een louter geografische benaming, overgenomen van de Byzantijnen. Wel werd er met enige (weliswaar toch imperiale) sympathie naar Oekraïne gekeken, alsof het een ietwat exotische regio was. Exotisch of niet, Oekraïne werd vooral aanzien als een regio met een eigen identiteit en taal, maar als onderdeel van het grotere Russische geheel.
Het wat exotische karakter van Oekraïne was een van de (vele) redenen waarom aan het begin van de 19e eeuw de werken van de ‘Klein-Russische’ schrijver Mikola (Oekraïens) / Nikolaj (Russisch) Gogol’ zo populair waren. Hij liet zich inspireren door de lokale bevolking, tradities en geschiedenis voor zijn verhalenbundel Avonden op een dorp nabij Dikanka 1831-1832) en de novelle Taras Boelba (1935). Met zijn Oekraïense werken boekte Gogol’ zoveel succes dat hij nog tijdens zijn leven het etiket ‘Russisch schrijver’ kreeg opgekleefd.
Andere schrijvers en intellectuelen voelden er niets voor om als ‘Russisch’ te worden beschouwd, zeker wanneer tsaar Nikolaj I (1825-1855) een steeds sterkere politiek van russificatie ging voeren in de niet-Russische gebieden van het Keizerrijk. Deze schrijvers en intellectuelen werden vervolgd voor hun ideeën. Een van hen was Taras Sjevtsjenko, een generatiegenoot van Gogol’, maar bovenal op-en-top Oekraïens kunstenaar en dichter. De auteur van de dichtbundel Kobzar (1840) wordt gezien als de ‘schepper’ van de Oekraïense standaardtaal, en zijn poëzie het begin van een aparte, Oekraïense literaire traditie.
//
De ontwikkeling van een eigen literatuur en cultuur liep niet altijd even vlot in Oekraïne, onder meer door de culturele dominantie van de “grote broer” Rusland. Zowel in tsaristisch Rusland als later in de Sovjet-Unie bleef de Russische cultuur in Oekraïne sterk staan, niet het minst door de talrijke aanwezigheid van etnische Russen in het gebied.
Andere culturele invloed kwam van (West-)Europa. Na de inval van de Mongolen gingen grote delen van het ooit machtige Kiëv-Roes bij het Pools-Litouwse Gemenebest horen. In een latere fase drukte ook het Habsburgse Rijk - sinds 1772 bezitter van een groot deel van het huidige Oekraïne - een heuse stempel gedrukt op Oekraïne. Binnen de Habsburgse context was er ook veel ruimte voor de Oekraïense eigenheid. Zo kreeg Galicië de toestemming om onderwijs in het Oekraïens te organiseren.
Na de Oktoberrevolutie van 1917 werd Oekraïne een van de 15 deelrepublieken van de Sovjet-Unie. Dat bood mogelijkheden voor de ontwikkeling van een eigen cultuurpolitiek, maar toch steeds in relatie tot de veel grotere, dominante (of zelfs steeds meer dominante) en overkoepelende Russische cultuur.
Sinds de val van de Sovjet-Unie en het wegvallen van de Russische dominantie kwamen er meer spanningen, maar de Oekraïense cultuur was in de post-Sovjetjaren eerder inclusief. Een goed voorbeeld is het voormalig humorcollectief van huidig Oekraïens president Zelensky, Wijk 95: in de sketches werden Russisch en Oekraïens vlotjes naast en door elkaar gebruikt.
Een breekpunt in de culturele relaties tussen de beiden naties is 2014, het jaar waarin de Krim door Rusland bezet en geannexeerd werd, en er een heuse “soft power” cultuuroorlog uitbrak, als prelude op de “hard power” confrontatie van vandaag.
- Maksymčuk, Oksana, Max Rosochinsky, and Il'ja Kaminskij. Words for War : New Poems From Ukraine. Boston (Mass.): Academic studies press, 2017.
Sinds de start van het gewapende conflict in Oost-Oekraïne ontwikkelde zich een nieuwe trend in de Oekraïense poëzie: oorlogspoëzie. Hier vind je een collectie gedichten met het hele spectrum van wat een oorlog met zich meebrengt, van trauma tot heroïek. - Škandrij, Myroslav. Avant-garde Art In Ukraine, 1910-1930 : Contested Memory. Boston (Mass.): Academic studies press, 2019.
Wanneer je Avant-Garde zegt, denk je misschien vooral aan de Russische Avant-Garde. Nochtans zijn vele grote namen uit de Avant-Garde Oekraïners of uit Oekraïne afkomstig. Deze studie focust specifiek op de Oekraïense kant van de Avant-Garde. - Hinrichs, Jan Paul. De Mythe Van Odessa. Amsterdam: Lubberhuizen, 2011.
In de geschiedenis van Oekraïne is Odessa altijd al een kosmopolitisch buitenbeentje en een smeltkroes van culturen geweest. Hinrichs vertelt aan de hand van de ervaringen van 7 auteurs over de symbolische betekenis van de havenstad voor de 20ste eeuw. - Gogol', Nikolaj Vasil'evič, and Marko Fondse. Taras Boeljba. Amsterdam: Veen, n.d.
De historische novelle Taras Boelba vertelt het levensverhaal van Zaporozje-kozak Taras Boelba en zijn twee zonen, Ostap en Andriy. Samen trekken ze ten strijde tegen de katholieke Polen, die heer en meester zijn over Oekraïne ten westen van de Dnjepr. De novelle stelt de heldenmoed en het doorzettingsvermogen van de Oekraïense kozakken centraal, maar schildert joden, Polen en Osmanen negatief af. - Bojanowska, Edyta M. Nikolai Gogol : Between Ukrainian and Russian Nationalism. Cambridge, Mass.: Harvard University Press, 2007.
Mikola / Nikolaj Gogol was een etnische Oekraïner, maar werd bekend als Russisch schrijver. Zijn etnische achtergrond en de verhoudingen tussen Oekraïne en Rusland had een grote invloed op zijn werk. Precies die wisselwerking staat centraal in Bojanowska’s onderzoek. - Ladygina, Yuliya V. Bridging East and West : Ol'ha Kobylians'ka, Ukraine's Pioneering Modernist. Toronto: University of Toronto Press, 2019.
Feminisme, populisme, nationalisme, Nietzsche, transculturalisme, Avant-Garde. Op het eerste gezicht een vreemde combinatie, maar de Oekraïense Ol’ha Kobyljans’ka heeft het allemaal. - Conrad. Heart of Darkness. HarperCollins Publishers, 2010.
Internationaler dan dit krijg je het niet: een Pool uit Oekraïne verhuist naar Engeland, schrijft er een klassieker over Congo die later door een Amerikaan wordt verfilmd in Vietnam.
The horror!
The horror! - Palko, Olena. Making Ukraine Soviet : Literature and Cultural Politics Under Lenin and Stalin. London: Bloomsbury, 2021.
De meeste studies die focussen op Sovjetcultuur gaan uit van imitatie als belangrijkste principe: de periferie imiteerde het centrum, Moskou. Olena Palko stelt dit principe in vraag voor Oekraïne. Zij geeft aan dat het uiteindelijke resultaat - een gesovjetiseerde Oekraïense cultuur - eigenlijk een mix is van zowel bottomup (lokale) als top-down (gestuurd vanuit Moskou) initiatieven. Een frisse blik op een complexe materie. - Babel', Isaak Emmanuilovič, et al. Contes D'odessa. Paris: Gallimard, 2003.
De joods-Russische schrijver Isaak Babel’ geeft een bijzondere blik op de kosmopolitische stad Odessa / Odesa rond de eeuwwisseling, en dan vooral het kleurrijke misdaadmilieu. Taalvirtuositeit en menselijke gruwel komen hier samen. - Wist-je-datje: deze twee monumenten van de Russische 20-ste eeuwse literatuur zaten samen op school in… Kiev. En ontmoetten elkaar vele jaren later, berooid, terug in Moskou.
- Bulgakov, Michail Afanas'evič, Aai Prins, and Marko Fondse. Verzamelde Werken / M. A. Boelgakov. Amsterdam: Van Oorschot, 1994.
De handeling van de ‘Witte Garde’ speelt zich in Oekraïne af tijdens de burgeroorlog (1918) en is grotendeels gebaseerd op Boelgakovs eigen ervaringen. - Paustovskij, Konstantin Georgievič, and Wim Hartog. Verre Jaren : Herinneringen Uit Het Tsaristische Rusland. Amsterdam: Arbeiderspers, 1983.
Meester-verteller Paustovski schetst in het eerste deel van zijn autobiografie een heel persoonlijk beeld van Oekraïne net voor WO I en de revolutie.
- Bulgakov, Michail Afanas'evič, Aai Prins, and Marko Fondse. Verzamelde Werken / M. A. Boelgakov. Amsterdam: Van Oorschot, 1994.
- Néret, Gilles, Nicolet Breukelaar, and Kazimir Severinovič Malevič. Kazimir Malevich En Het Suprematisme 1878-1935. Köln: Taschen, 2007.
Malevitsj wordt misschien niet direct als een Oekraïner beschouwd, maar als zoon van Poolse ouders, geboren in Kiëv, werd hij wel sterk geïnspireerd door het land. Zijn eerste schilderlessen kreeg hij dan ook in zijn geboortestad Kiëv en het Oekraïense landschap dat hij als kind leerde kennen, bleef een bron van inspiratie in heel wat van zijn werken. - Chersonskij, Boris Grigor'evič, and Thomas Langerak. Familiearchief. Amsterdam: Pegasus, 2014.
Familiearchief is een roman in gedichten van de joods-Russische schrijver Boris Chersonski uit Odessa. De roman vertelt de geschiedenis van een Joods-Russische familie in Oekraïne en Moldavië tijdens de 20e eeuw. Vertaald door het vertaalcollectief van UGent-emeritus Thomas Langerak.
(c)
Locatie
Inkomhal Rozier 44, 9000 Gent. Ma-vrij 8u-22u.
Freddy Mortier
Eenentwintig boeken! Mijn aanvankelijke lijst was een heel stuk langer. Die in de eindlijst voldoen niet aan één criterium. Ik heb er enkele naast elkaar gebruikt. Ik heb sommige boeken behouden omdat zij heel sterk hebben bijgedragen tot mijn persoonlijke of professionele ontwikkeling. Een beetje tot mijn verrassing gaan die vaak terug tot mijn studietijd, blijkbaar een belangrijker levensfase dan ik mij toen kon inbeelden. Sommige ervan heb ik meermaals gelezen in de loop van decennia. Andere heb ik geselecteerd omdat zij mijlpalen zijn op domeinen waarover ik veel heb gedoceerd of gepubliceerd of gewoon nagedacht en die één en ander exemplarisch samenbrengen. Sommige boeken, en dan vooral - maar niet alleen - de romans, staan er omdat ik ze liefheb, omdat ze zijn wat ze zijn dus, en ik ze vroeg genoeg in mijn leven heb gelezen om ze lang te kunnen hebben meedragen. Er zitten ook heel veel dikkerds in mijn lijstje. Zoals wijlen Bob Carlier destijds zei: om in schrift een parallelle wereld op te bouwen, heb je meestal wel wat papier nodig. Er zijn natuurlijk veel voorbeelden van het tegendeel, maar op een uitzondering na heeft geen ervan de afvallingskoers doorstaan.
- Jean-Paul Sartre, L’ Être et le néant. Essai d’ontologie phénoménologique. 1943
Aan de Sorbonne spitte Hélène Védrine, zelf een bekende Franse filosofe, met ons een jaar lang dit eindeloos fascinerende boek van Sartre uit. Men beweert dat het tijdens WO II goed verkocht omdat de eerste uitgave precies één kilogram woog en kon gebruikt worden om er op de zwarte markt aardappelen mee te wegen. Védrine maakte die kilo bijna ondraaglijk zwaar door ons ook nog Heideggers Sein und Zeit en Adorno’s Negative Dialektik te laten verteren, twee halve kilootjes, naast wat lichtere kost waaronder Habermas’ Erkenntnis und Interesse. Ik heb er een grote liefde voor Sartre, een definitieve hekel aan Heidegger en een achterdochtige sympathie voor Adorno aan overgehouden.
L’Être et le néant is voor mij een boek geworden dat telt voor het leven en niet alleen voor het beroep, iets waarop je terugvalt en waaraan je denkt als je voor belangrijke keuzes staat of met jezelf wordt geconfronteerd. Sartre tekent er een filosofie van de vrijheid en de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheid uit en reikt daarvoor de concepten aan: hoe het pour-soi en het en-soi (het bewustzijn en de dingen) twee compleet verschillende categorieën zijn, waarbij het pour-soi telkens weer in de verleiding komt om zichzelf op te vatten naar het model van de dingen. Dat wordt filosofisch mooi uitgewerkt, zoals in de memorabele analyses van hoe mensen hun zieleleven ervaren en beschrijven in fysica- of chemietermen (alsof b.v. een depressie een ding is dat je neerhaalt en verdriet een vloeistof die kan verwateren tot aanvaarding). Sartre komt almaar weer terug op de momenten van keuze en vrijheid daarin – op wat het ding-achtige scheidt van de manier waarop het pour-soi bestaat: als project, als voornemen. Sartre is een goed antidotum tegen de verleiding om toe te geven aan de narcistische slachtoffercultuur die vandaag zo welig tiert.
Er is veel te vinden in l’Être et le néant. Hoeveel keren heb ik niet, wanneer ik mijzelf of anderen hoorde of bezig zag, moeten denken aan de bladzijden van Sartre over la mauvaise foi (die dissectie van het eerste afspraakje tussen een man en een vrouw), over l’esprit de sérieux (de dikkenekken-mentaliteit die de vrijheid koloniseert van mensen verstijfd in hun rollen), over le regard (die passage over een man die er een andere door een sleutelgat bespiedt en dan de breuk in zijn manier van kijken wanneer hij observeert dat hij zelf geobserveerd wordt door nog een ander), of over de dood (als moment waarop je definitief je vrijheid verliest en helemaal overgeleverd bent aan wat anderen van je maken). Vanuit heel sprekende beschrijvingen, zoals ook Pierre die kelner aan het spelen is, ontwikkelt Sartre zorgvuldig zijn begrippen om te komen tot het voorgeborchte van een situationistische ethiek.
Sartres filosofie van de vrijheid in l’Être et le néant is wel vals, wegens te eenzijdig, zoals hij zelf later heeft erkend en gecorrigeerd in zijn ander groot meesterwerk, Critique de la raison dialectique, een klassieker van het marxisme. En ja, het is juist, Simone de Beauvoir was niet tevreden met die specifieke passage in het boek over de vulva en zag er een element van Sartres fallocratische ingesteldheid in. Daarmee moest hij het tot zijn oprechte spijt eens zijn. Maar laat ons dit meesterwerk daarom niet verbannen. De valsheid in specifieke opzichten en de valsheid ten gronde maken er eigenaardig genoeg niet minder een behartigenswaardig boek van. - Pierre Bourdieu, La distinction. Critique sociale du jugement. 1979.
Ik heb indertijd kennis gemaakt met het werk van Bourdieu in de lessen van Rik Pinxten, vóór de publicatie van La distinction. Rik heeft voor mij ook de volumes van Bourdieu’s tijdschrift, Actes de la Recherche en Sciences Sociales geopend. Dat was een ervaring. Bourdieu en zijn groep experimenteerden toen – lang voor de opkomst van digitale grafische technieken - met academische stijlen, door er cartoons in te verwerken, of door tekstfragmenten uit te lichten met viltstiften en die middels slordige pijlen te relateren aan centrale begrippen uit de theorie van Bourdieu of een ander. Die arty aanpak heeft weinig navolging gekregen en academische tijdschriften zien er nog altijd even saai uit als voor de komst van Bourdieu. Het bleek maar één voorbeeld te zijn van zijn openheid voor “denktools”. Een filosofisch begrip of een fenomenologische analyse vond hij even interessant als een statistisch model en als presentatiestijlen konden helpen: welaan dan. Bij de methodologische analyses van Bourdieu (zijn reflexieve sociologie, antropologie, cultural studies) kan iedere humane en gedragswetenschapper baat hebben.
La distinction brengt een synthese van veel van de onderwerpen die hij in de jaren 1970 heeft aangesneden. Het relateert culturele smaken (binnenhuisinrichting, culinaire, muzikale en literaire voorkeuren, theater, film, sport, enzovoort) aan de soorten kapitaal waarover actoren beschikken (sociaal, cultureel en economisch) en probeert de strategieën van die actoren te objectiveren. Zoals bij veel anderen in mijn lijstje staat bij Bourdieu het handelen, de praxeologie, als belangrijkste categorie voorop – een erfenis, neem ik aan, van Leo Apostel: hij probeert keuzes te begrijpen en toont aan hoe multipel bepaald die zijn. De socio-analyses van Bourdieu, zoals hij zijn studies soms karakteriseert, helpen je voorgoed af van meritocratische neigingen (pandemisch vandaag). Een terugkerend verhaal bij Bourdieu is dat van de sociale erfenis en de reproductie over de generaties heen van machts- en klasseverhoudingen, en dit doorheen de voorkeuren en houdingen die mensen meekrijgen vanuit hun sociaal milieu. Dat klinkt allemaal deprimerend, en zo is Bourdieu vaak begrepen, als was er geen kruid gewassen tegen de structurele ongelijkheid van kansen. Maar zoals hij zelf zei: je moet eerst begrijpen hoe kansarmoede en -rijkdom functioneren voor je er echt iets kunt aan doen. Ik heb ooit het geluk gehad met Bourdieu in een klavertje drie lang te kunnen dineren. Het gesprek ging over Manet, over wie hij toen een boek aan het voorbereiden was, dat hij naar eigen zeggen niet ging afwerken omwille van methodologische problemen, maar dat postuum toch verschenen is. Had ik het gesprek opgenomen - een monoloog met genereuze ruimte voor tussenkomsten eigenlijk -, waren we een ander interessant Bourdieu-boek rijker. Hij sprak zelfs in boeiende boeken. Wat een warmte, wat een verstand! - Jean Piaget, Introduction à l’épistémologie génétique. Tome I: La pensée mathématique. Tome II: La pensée physique, Tome III: La pensée biologique, la pensée psychologique et la pensée sociologique. 1950.
Ik was in het eerste of tweede jaar wijsbegeerte een werkje aan het schrijven voor Leo Apostel over tragedie (we mochten een onderwerp kiezen, maar er moest formalisering aan te pas komen). Tijdens een gesprek zei hij dat ik Piagets Introduction moest lezen. Een introductie: die klus leek in enkele dagen te klaren, maar dat waren dus drie delen, niet van de gemakkelijkste bovendien. Piaget heeft de naam een psycholoog te zijn, wat hij natuurlijk is, maar hij is ook een bioloog (van vorming) en een filosoof (van roeping). Deze inleiding, waarin ook heel wat fundering voor zijn psychologie te vinden is, is zijn belangrijkste wijsgerige werk. Ook voor Piaget geldt het motto van de Faust van Goethe: “Im Anfang war die Tat”. Je moet het denken begrijpen vanuit het handelen, als geïnterioriseerd handelen. Hij tekent doorheen de drie delen de epistemologische cirkel van de wetenschappen uit, die zich volgens hem weerspiegelt in de individuele psychologische ontwikkeling: van groepentheorie in de algebra naar de geïnterioriseerde operatoire groepen in de psychologie (je hebt wiskunde nodig om ze te beschrijven) en vandaar naar de gedragswetenschappen. Tussendoor typeert hij ook de grote filosofische stromingen als vertegenwoordigers van opvattingen waar het handelen meer of minder in verdrukking komt (zijn sympathie gaat uit naar dialectische denkers, zoals Hegel en Marx, die van het handelen de centrale humane categorie maakten).
Van Piaget heb ik onthouden dat leren het product is van de zienswijze van de lerende en van storingen op die zienswijze. Uit bevestiging leer je niets. Je moet dus stimuleren. En als iets geen probleem vormt voor hoe je denkt, leer je ook niets. Je moet de lerende dus tot een inzicht brengen. Doen en laten tegelijk. Eén van de twee zijden aanpakken, is werken vanuit een additieve ipv een productvisie. Piaget is de kampioen van de opening van nieuwe perspectieven. Hoe meer je die opent, hoe groter de kans op nieuwe inzichten. Intellectuele rust roest. Dat zit zowaar in het DNA van de onderwijsfilosofie van de UGent.
Het constructivisme, waarvan Piaget een vertegenwoordiger is, heeft vandaag een slechte reputatie in de pedagogiek en zou aan de basis liggen van de “pretpedagogie”. Daar is bij Piaget alvast niets van te merken. Decisief leren is geïnterioriseerde schema’s doorbreken. Storingen op wat je al denkt en weet zijn daarvoor cruciaal. Zonder spanning en ongemak geen leerwinst. Waar die storingen vandaan komen – van een leerkracht, uit jezelf of uit je sociale of fysische omgeving – is irrelevant. - Arthur Schopenhauer, Die Welt als Wille und Vorstellung. 1819 (orig.), 1844 (aanvullingen)
Ik heb Schopenhauers hoofdwerk voor het eerst gelezen – in de Dover-vertaling in het Engels - toen ik in het secundair zat en het heeft een onuitwisbare nadruk nagelaten. Schopenhauer schrijft heel helder. Hij had een hekel aan tussenzinnen en periodes, omdat je gedachten nu eenmaal na elkaar moet denken. Zijn voorbeeld was David Hume, nog zo’n grote stilist in de wijsbegeerte. Schopenhauer is door zijn helderheid dus ook een goede filosofieleraar: de filosofie had toen minder vaktaal en in toegankelijke taal zet hij uiteen hoe hij over de meest uiteenlopende problemen denkt en zet hij zijn standpunten af tegen afwijkende opinies. Ik ben hem beginnen lezen vanuit een fascinatie voor de muziek van Richard Wagner, die aan het einde van zijn leven, naar eigen zeggen, alleen nog Schopenhauer en zichzelf las. Hoewel Schopenhauer een metafysisch idealist was, ademt zijn werk een heel naturalistische sfeer uit. Als alumnus van Göttingen, waar de natuurwetenschappen voorop stonden, putte hij ruim uit inzichten uit de geologie, botanica, dierkunde en andere disciplines om zijn metafysica empirisch te ondersteunen. Hij was ook de eerste openlijke atheïst in de westerse wijsbegeerte (na die uit de Oudheid natuurlijk) en zag de rede als een instrument van de biologie. Zijn leerling Nietzsche moest niet veel moeite doen om hem te naturaliseren. De vele bladzijden waarin hij de doelloosheid van de wereld schildert en de omvang peilt van het leed dat levende wezens ondergaan en elkaar aandoen, zijn van een bijna ondraaglijke vrankheid. Schopenhauers metafysica van de seksuele liefde is bio-psychologie zonder het pseudowetenschappelijk bedrog van Freud, die ik trouwens ook graag lees, maar altijd met een flink zoutvat erbij. Wanneer Schopenhauer zich zelf aan de nonsens begaf, signaleerde hij dat trouwens eerlijk aan de lezer: “dat van die Wil, ik weet het nog zo nog niet… Het had ook gewoon kracht kunnen zijn”; of: “Tja, dat de muziek een analogon is van de hele wereld is letterlijk onbegrijpelijk en vals, maar ik vind geen betere manier om het uit te drukken”. Zoiets. Schopenhauer is ook zo’n filosoof voor het leven, niet voor de pupiter. Met hem hangt voor mij ook een hele cultuurwereld samen, waar Thomas Mann thuis is, Wagner natuurlijk, Franz Liszt en ook Luchino Visconti, Nietzsche, Ludwig Wittgenstein, Gustav Mahler en, ver voorbij het fin-de-siècle – Roger Scruton, die de muziekfilosofie van Schopenhauer op hedendaagse leest heeft geschoeid. - Lev Tolstoï, Oorlog en vrede. 1869.
Hierover kan ik kort zijn. Pas lang nadat ik de roman van Tolstoï had gelezen, las ik ergens dat de schrijver dacht dat Schopenhauer in De wereld als wil en voorstelling hetzelfde als hijzelf had geschreven, maar anders. Dat was mij niet opgevallen. Die lectuur stamt uit mijn Parijse dagen, toen mijn vriend Ali Nesin, een prof wiskunde nu, mij zei dat ik het boek echt wel eens moest lezen want dat ik er vrienden voor het leven zou vinden. En ja, dat was zo. Die eindeloze bladzijden gedateerde geschiedenisfilosofie over de historische wisselstroom tussen Oost en West moet je er maar bij nemen. Maar het canvas waarop Tolstoï de Rostovs met Natasja, Pierre Bezoekov, Andreï Bolkonski en vele anderen schildert, dat is de standaard geworden waaraan ik romans ongewild afmeet. Ik heb er een passie voor de Franse, Russische en Spaanstalige realistische roman aan overgehouden – de lijn die György Lukacs uittekent: romans die de sociale realiteit van een periode in haar totaliteit vatten, de beleving van hele klassen en sociale lagen evoceren en die inzicht brengen in een periode – in dit geval de Napoleontische, bekeken vanuit het Russische standpunt. Maar de kracht van het boek ligt niet in die historiografie (van geen enkele goede realistische roman trouwens), wel in het meesterschap van de schrijver die talloze niveaus van narratief en karakterisering verweeft. - Choderlos de Laclos, Les liaisons dangereuses. 1782
Mijn doctoraatsverhandeling ging voor een groot deel over de vrouwen- en kindergeneeskunde in de Franse Verlichtingseeuw. De meeste auteurs die ik las waren tweede- of derderangsverlichters, gematigd en flets, deel van de intellectuele humuslaag waarop de grote radicale denkers en schrijvers gedijden. Die waren, hoewel vaak zelf niet van adel, producten van de puntigheid, de esprit, en de elegantie van de aristocratische salons, waarvan zij de intellectuele virtuozen waren. De hoofdwerken van Norbert Elias, Over het civilisatieproces en De hoofse maatschappij, relateren die geraffineerde salonstijl aan de psychologische verdieping van de persoon in een sociale omgeving waar de intenties en gevoelens van anderen inzien en doorzien een kwestie van overleven was, net als het vermogen om het eigen zielenleven te verbergen voor de ander. La princesse de Clèves van Mme de la Fayette en de brieven van Mme de Sévigné zijn de hoofse producten uit de 17de eeuw van die nieuwe psychologische verdieping. Jean-Jacques Rousseau’s, La Nouvelle Héloïse, misschien het grootste literaire succes uit de 18de eeuw, borduurde er verder op. Héloïse werd dan weer het voorbeeld van Les liaisons dangereuses van Laclos. Zijn brievenroman volgt de overlevingskunst van het intrigeren in zijn excessen: de cynische misleiding, manipulatie en verleiding van onschuldige slachtoffers speciaal geselecteerd omwille van hun deugdzaamheid, kwetsbaarheid, of omwille van hun speciale band met derden met wie moet worden afgerekend. Grote bedriegers en manipulatoren hebben een bijzonder empathisch vermogen dat zich niet omzet in sympathie, maar in de duivelse lust van de vernietiging. Dat toont dit boek. Wanneer de duivels er uiteindelijk zelf aan ten onder gaan, blijf je achter met de conventies van de goegemeente. Toch ook niet je dat. Laclos brengt je sympathie voor de duivel bij. - Immanuel Kant, Kritik der reinen Vernunft. 1787 (door Kant herwerkte editie)
Dit boek heb ik meerdere keren gelezen en er telkens méér in gevonden. Mooi schreef Kant niet. Hij was een architect, die dacht in tableaus van drieën en vieren en niet vies was van technisch jargon (“de amfibolie van de reflectiebegrippen”!). Hij vond zelf dat hij de godsdienst gered had als je zijn drie kritieken samenneemt. Volgens een biograaf leed Kant al aan een beginnende dementie toe hij de derde schreef – waarin de redding zich voltrekt -, en zou dat eraan te zien zijn. Misschien. Maar dement of niet: zijn systeem overleeft de sloophamer van deze eerste kritiek toch niet, vind ik. Eerst legt hij uit wat de voorwaarden zijn waaronder waarneming en denken pas mogelijk zijn en legt hij de regels uit waaraan het verstand gebonden is. Het gedoe over God, de ziel, de wereld toont wat er gebeurt wanneer je manieren van denken die opgaan voor de ervaring gaat toepassen op dingen die buiten de ervaring vallen: je valt in contradicties en nonsens en praat en schrijft over dingen die buiten de theoretische mogelijkheden vallen. Je kunt er niets zinvols over zeggen of denken. Praten over de schepping van de wereld of over wie je echt bent: je kunt het niet laten te denken dat dat iets betekent, maar je bent toch aan het lullen. Kant legt de grenzen van de kenbaarheid bloot en aan de overzijde ervan ligt onbegrijpelijkheid. Mysterie zouden sommigen zeggen, maar dat is al te veel gezegd. Kant laat ons achter met een metafysisch kale wereld. Good riddance. Zoals Bertrand Russell schreef: “We ought to stand up and look the world frankly in the face”. - David Hume, An Enquiry Concerning Human Understanding. 1748
Ik heb getwijfeld tussen Treatise of Human Nature en dit werk. De Treatise is een mirakel, om het wat infra-humeaans uit te drukken – intellectueel vuurwerk geschreven door een prille twintiger die hele batterijen argumenten inzet om uit de toen nieuwe experimentele methode de vernietigende conclusies te trekken voor wat als “kennis” van de mens werd beschouwd. Hij stampt er een naturalistische ethiek uit de grond, maar verwijst en passant ook de theologie ironisch naar de haar zo dierbare vlammen: “Commit it (een speculatief boek) to the flames: for it can contain nothing but sophistry and illusion”. Die befaamde veroordeling van om het even welk theologisch-metafysisch boek komt natuurlijk uit An Enquiry concerning Human Understanding die samen met zijn pendant, An Enquiry Concerning the Principles of Morals de inhoud van de Treatise toegankelijk moesten maken voor een groter publiek. Het hoofdwerk bleek immers verre van een succes.
De Enquiry bestaat uit een aantal opstellen die afzonderlijk kunnen gelezen worden. Na de Treatise heeft de Enquiry niet echt veel indruk gemaakt op mij, maar wel de twee hoofdstukken over mirakels (Of Miracles I en II), waarin Hume betoogt dat wat je voor waar aanneemt moet zijn gebaseerd op proportionalisering van de evidentie voor en tegen je aannames. Simpel genoeg, zou je denken, maar mensen zijn nu eenmaal geneigd om in de bevestigingsval te trappen en alleen rekening te houden met gegevens die hun beliefs bevestigen. Als je lawaai hoort op zolder, en je krijgt de ingeving dat dat komt omdat er daar engelen aan het feesten zijn, bevestigt je waarneming die hypothese, maar je moet natuurlijk ook rekening houden met de heel hoge waarschijnlijkheid dat de hypothese vals is en met wat de evidentie voor de ontkenning van je hypothese is. Humes tekst over mirakels is trouwens vaak gezien als een anticipatie van de formule van Bayes, maar als dat zo is, dan wel een vage. Wat er ook van zij: Hume gebruikt het om wat toen en door velen vandaag nog als “bewijs” werd gezien voor de waarheid van openbaringen, namelijk rapporten van mirakels waaruit de interventie van iets bovenaards moet blijken, onderuit te halen. Hij zegt niet gewoon, zoals je vaak kunt lezen over deze tekst, dat mirakels in strijd zijn met de natuurwetten. Dat zou maar flauw zijn. Hij stelt wel een criterium voor: aangezien een mirakel een héél onwaarschijnlijke gebeurtenis is, moet het nog onwaarschijnlijker zijn dan het mirakel zelf dat de evidentie die ervoor wordt aangevoerd vals is. Hume besluit het eerste opstel met de conclusie dat dat in feite nooit het geval is. “Always reject the greater miracle”. In het tweede deel legt hij uit waarom zelfs de 0,5 waarschijnlijkheid pro het mirakel die het wiskundig criterium in het gunstigste geval openlaat (m.a.w. het is even waarschijnlijk dat er wel als dat er geen mirakel is geweest) door allerlei psychologische mechanismen zoals goedgelovigheid en groepssuggestie in feite nog een portie lager is. De schoonheid en elegante strengheid van de redenering is natuurlijk verspild aan de goedgelovigheid waartegen zij moest vaccineren. - Christopher Browning, Ordinary Men. Reserve Police Battalion 101 and the Final Solution in Poland. 1992.
Ik heb heel veel jaren lesgegeven over groepsgeweld, genocide, misdaden tegen de menselijkheid, over hoe geweldbereidheid wordt opgebouwd. Dit gebeurde onder andere aan de hand van casussen zoals de Holocaust (judeocide, Shoah), de Cambodjaanse autogenocide, en spijtig genoeg moet ik nu “enzovoort” schrijven. Zo’n benadering is van nature uit heel interdisciplinair. Het boek van Browning betekende in de historiografie van de judeocide een copernicaanse omwenteling. Het bekeek de massamoord vanuit het perspectief van de daders in plaats van de slachtoffers: hoe komen mensen er eigenlijk toe om deel te nemen aan massamoorden? Hij beschikte over meer dan honderd getuigenissen van de leden van een politiebataljon dat als Duitse moordbrigade in bezet Polen op zijn eentje zo’n 83000 slachtoffers op zijn zowat onbelast geweten had. Zij legden het uit en Browning verbond hun verklaringen met gegevens uit de sociale psychologie. Hij toonde hoe “gesitueerd” het radicale kwaad is, hoe weinig afhankelijk van “persoonlijkheid” en hoe geleidelijkheid en zelfrechtvaardiging de weg banen naar radicaliteit – conclusies die Stanley Milgram ook al had getrokken uit zijn baanbrekende experimenten in de jaren 1970. Velen hebben geprobeerd de persoonlijkheid weer meer naar het midden te brengen, met wisselend succes en vooral met verlies van verklaringskracht wat de grote daderhoop betreft. En die moet je dus meehebben als je zwarte geschiedenis wilt maken. - Ian Kershaw, Hitler Deel I Hubris, 1998; Deel II Nemesis, 2000
Nog een specialist van het Derde Rijk, één die je vanuit zijn vroeger structuralistisch werk niet meteen zou verdenken van belangstelling voor biografie – wat hem naar eigen zeggen ook niet aantrok. Ik ken geen ander boek dat zo geslaagd is in de integratie van persoonlijke en onpersoonlijke elementen. Hitler is voor Kershaw zeker geen leeg teken alleen beschreven door historische tendenzen, maar hij laat goed zien hoe die narcissistische egomaniak – hij heeft het met Brits flegma ook wel gewoon over de “rare” persoonlijkheid zijn Hitler – zijn world view opbouwde en hoe de impact van zijn charismatisch leiderschap geconditioneerd werd door sociale en politieke ontwikkelingen in Duitsland en Europa.
Met zijn twee delen (er is later een kortere versie verschenen) is de biografie zowel uiterst nauwgezet wat de kennis over Hitler aangaat als totaliserend wat betreft de (internationale en nationale) politieke, sociale, economische, bureaucratische, ideologische en culturele ontwikkelingen. Je kunt het boek dus ook lezen als een geschiedenis van Duitsland in de internationale context in de aanloop naar en tijdens WOII. Zoals je kunt verwachten van een historicus die zoveel heeft gewerkt rond de holocaust besteedt hij ook veel aandacht aan de troebele en slecht gedocumenteerde rol van Hitler in het opzetten van de Endlösung. De chaotische en toch doelmatige werking van het naziregime wordt restloos uitgespit. Zonder meer verpletterend is de globale diepgang en omvang van Kershaws kennis van het Derde Rijk, waarin de lezer de weg zeker niet verliest dankzij de synthetische vaardigheden en vooral de oordeelkundigheid van Kershaw. - Alan Walker, Franz Liszt Vol. I: The virtuoso years (1983), Vol II: The Weimar Years (1989), Vol III: The final years (1996)
Franz Liszt (1811-1886) heeft bijna de hele muzikale 19de eeuw meegemaakt. Hij was een Europeaan – geboren in Hongarije, van Duitse afkomst, gevierd lid van het Parijse muzikantengilde, Italiaan van keuze. Ergens vroeg in zijn twintiger jaren was hij als pianovirtuoos al een beroemdheid. Heinrich Heine had het over de lisztomanie die Europa toen trof. Als hij in een stad aankwam om er concerten te geven, kwamen de mensen hem vaak in stoet tegemoet en vrouwen rond hem vielen letterlijk in zwijm. Je kunt dat alleen vergelijken met de beroering die pop- en rocksterren nog veroorzaken, met de Beatlemanie vanaf 1963 als startpunt, een term gemunt op die van Heine. De alweer monumentale Liszt-biografie van Alan Walker is een exempel van het beste van wat muzikale biografieën te bieden hebben. Liszt heeft het virtuozenleven vaarwel gezegd op het hoogtepunt van zijn kunnen – hij was toen ergens in de dertig – om zich te wijden aan compositie en muziekpedagogiek. Voor een oppervlakkige biograaf is de virtuozenperiode gefundenes Fressen. Dat valt gewoon te vertellen. Ook de onconventionele levenswandel van de jonge (en mooie en succesvolle) Liszt laat zich gemakkelijk vatten. Maar het leven van een componist speelt zich grotendeels af aan de (piano als) schrijftafel, en dat vormt voor zo iemand de kern van het leven. Dan heb je een biograaf nodig zoals Walker, die behalve een degelijk historicus ook een goed musicoloog is. Dat maakt zijn biografie zo uitzonderlijk. Liszt heeft heel veel geschreven, werkte soms aan een twintigtal (!) composities tegelijk, herschreef ook veel en je wil als muziekliefhebber wel weten hoe je daar je tanden kunt in zetten. Wel, Walker vindt cultuurgeschiedenis (in de brede zin, inclusief politieke en sociale) ongeveer even interessant als de analyse en beoordeling van werken van Liszt, en hij doet allebei excellent. De breedsprakerige en overvirtuose composities van Liszt, zoals de Hongaarse rapsodieën en andere werken uit zijn vroege periode, die soms van ronduit slechte smaak getuigen, hebben zijn reputatie geschaad. Maar Walker zet de latere composities ook in de verf en daar komt een heel andere Liszt, veel soberder en artistiek revolutionair, op de proppen. Liszt werd zeer tegen zijn zin de schoonvader van Wagner, toen die de dochter van Liszt huwde, na een buitenechtelijk inloopje dat de nochtans weinig orthodoxe katholiek Liszt zeer tegen de borst stuitte. Ik heb heel wat Wagner-biografieën gelezen, geen zo degelijk als de Walker-Liszt. Het was heel interessant om te zien hoe wat ik kende van de Wagner-kant, verscheen aan de Liszt-kant, en hoe de versies van mij bekende verhalen uiteenliepen. Mooi is die crisisontmoeting in Tribschen, waar beide componisten in een vertrek apart vele uren lang hun diepe onenigheid rond familiezaken uitvochten. Toen ze na de vermoedelijke ruzie het salon betraden, waar het nog natte manuscript van Die Meistersinger op de piano stond, wierp Liszt er een oog op. Even later was hij vol bewondering één en ander aan het uittesten en hadden de twee elkaar ontmoet in de muziek. Liszt was dan ook een heel andere, en veel mooiere en genereuzere mens dan Wagner. Hij leefde even sober (op zijn dagelijkse fles cognac na) als hij toen componeerde en hij deelde zijn geld graag met anderen. De abbé Liszt had ook het vaste voornemen opgevat om de kerkmuziek nieuw en eigentijdser leven in te blazen, en zich daarvoor zelfs in Rome gevestigd, maar het Vaticaan zag meer heil in de held van het Concilie van Trente, Palestrina. Hij stierf bij “de heidenen van Bayreuth”. - Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Grundlinien der Philosophie des Rechts oder Naturrecht und Staatswissenschaft im Grundrisse. 1820.
Met Jaap Kruithof heb ik urenlang gediscussieerd over Hegel. Hij had zijn doctoraat geschreven over diens Wissenschaft der Logik en interpreteerde Hegel in de lijn van de Franse marxisten bij wie hij in Parijs had gestudeerd: als een voorloper van Marx, een bijna-materialist, een bijna-historisch-materialist, een adept van de klassenanalyse. Er zit heel wat grond in die zienswijze en zijn zogezegd meest conservatieve werk, de rechtsfilosofie, is er een goed voorbeeld van. Ik heb het één jaar gelezen met de licentiestudenten wijsbegeerte en moraalwetenschap en het toen opgegeven. Eerst begrepen ze, naar eigen zeggen, geen Duits en toen dat in orde was begrepen ze Hegel niet. Maar tegen het examen lukte dat dan op de één andere manier toch. Ik herinner mij toch geen enkele mislukking. Maar het was inderdaad wat hoog gegrepen.
De Rechtsfilosofie is een merkwaardig werk waar je tussen de lijnen moet lezen, vanuit historische contextualisering. Hegel, die leefde van 1770 tot 1831, heeft vanuit het toen nog onbestaande Duitsland, heel wat politieke regimewisselingen meegemaakt en geobserveerd: de Franse Revolutie, met de afwisseling van monarchie en republiek, de Terreur, de napoleontische periode en de Rijnbondfederatie, de restauratie. Hij schreef in Pruisen toen, een niet-constitutionele monarchie die, zoals zoveel staten, ook een strenge censuur had. In het boek tekent hij de staat uit, zoals die volgens hem in de rationele lijn van de geschiedenis ligt. Wat is die rationele staat dan wel? Dat is een echt constitutionele monarchie, een welvaartstaat bovendien, met heel wat sociale voorzieningen om de klassenconflicten – onoplosbaar volgens Hegel – te pacificeren en met representatie van groepen belanghebbenden (corporaties) op parlementair niveau. Groepen: helemaal in strijd met de Rousseau-opvatting van de Revolutie, die partijvorming een verraad van het nationaal belang achtte. Hegel zoekt bemiddelingen tussen de belangen van de civiele maatschappij - die de sociale cohesie doorbreken - en het algemene staatsbelang - dat die cohesie moet waarborgen. Daarmee ging hij al een stapje verder dan de staatstheorie van Marx, die in de staat alleen een bondgenoot van het kapitaal zag. Onnodig te zeggen dat Hegel tussendoor de hele politieke filosofie van zijn tijd reviseert en - verrassend toch - put uit zijn lectuur van de Britse politieke economisten. Tussen de regels door, in zijn kritieken op praktijken in de Oudheid, krijg je er ook aanvallen op kinderarbeid en op koloniale exploitatie. Merkwaardig genoeg was Marx in zijn kritieken op de rechtsfilosofie van Hegel helemaal vergeten wat er in die lange passages over de voorzorgstaat stond (overgeslagen?). Hoe dan ook, dit alles is geen geringe prestatie voor een zogenaamde verdediger van Pruisen en de protestantse kerken. Ook dat van die kerken moet je trouwens met een korrel zout nemen. De uiteindelijke verdienste van het Christendom was volgens hem dat het toont dat God een mens is. - Karl Marx, Das Kapital. Kritik der politischen Ökonomie (1867 deel I, 1885 deel II en 1894 deel III)
Met dit boek heb ik enkele jaren geleefd, voor mijn licentieverhandeling en mijn DEA-thesis in Parijs. Ik heb het bekeken vanuit epistemologisch standpunt: hoe bouwt Marx zijn kritiek van de politieke economie op? Stelling: helemaal niet vanuit de dialectiek van Hegel, zoals hij zelf beweerde in het woord vooraf tot Das Kapital, maar vanuit de evenwichtsveronderstellingen die je ook bij Ricardo en Adam Smith vindt, kortom, de methode van de politieke economisten. Hij bouwt dus een model dat hem toelaat te begrijpen en te voorspellen. Wat hij ook doet, en herinnert aan Hegel in zijn logica, is dat hij de veronderstellingen steeds talrijker en realistischer maakt en dus de werkelijkheid gaat benaderen. Deel I beschrijft in abstracto en algemeen hoe arbeid aan de basis ligt van de creatie van meerwaarde, terwijl Deel II de uiteenzetting naar het niveau van een nationale economie tilt en het concept van een momentane evenwichtscrisis voor het geheel formuleert. Deel III introduceert de parameter tijd en dus structurele crisissen in de modellen (b.v. de befaamde wet van de dalende winstvoet). Deel I wisselt de theoretische beschouwingen af met historische, waarin Marx beschrijft hoe het kapitalisme überhaupt tot stand kon komen (er moet eerst een proletariaat zijn) en de voorwaarden van kapitalistische exploitatie schept, ook in de koloniën. Hij illustreert de uitbuitingstheorie ook stevig geïllustreerd met historische voorbeelden uit de bakermatten van het kapitalisme – Engeland en België. Idem voor zijn opvattingen over kapitalistische concentratie en tendens tot monopolievorming. De waardetheorie van Marx is ongetwijfeld vals, maar voor zover ik dat zie zijn objectivistische waardetheorieën in de macro-economie nog verre van afgeschreven. Ik kan mij – maar dat is een zwak argument - moeilijk voorstellen dat economische waarde alleen afhangt van een subjectieve factor zoals vraag. Wat er ook van zij: Marx ligt aan de basis van concepten en theorieën die hun nut wat mij betreft nog dagelijks bewijzen. Niet alleen omdat zijn werk toelaat om belangrijke wijsgerige en sociaal-wetenschappelijke stromingen met hun discussies over uitbuiting, klasse, staat, cultuur en ideologie in de 20ste eeuw te volgen (hegelo-marxisme, Gramsci, Frankfurter Schule, analytisch marxisme, Althusser en co). Maar ook omdat ondogmatische versies van het historisch materialisme, met hun nadruk op het belang van arbeid, technologie en economische machtsverhoudingen interessante instrumenten blijven om de ontwikkeling van hele maatschappijen te begrijpen. Ze helpen ook om alternatieve grand theories in de sociologie te begrijpen en beoordelen. - Michel Foucault, Surveiller et punir. Naissance de la prison. 1975
Van een eye-opener gesproken: voor mij was dit er één. En het was er één omdat ik Foucault heel uitdrukkelijk niet las als filosoof. Je vindt bij hem alle mogelijke problemen met extreem relativisme als hij in de diepte graaft. Dus daar ontmoet ik hem liever niet, met zijn reductie van waarheid tot macht, zelf dan nog eens opgevat als een diffuus en onpersoonlijk netwerk, waarbij je meezingt op het eeuwig weerkerende refrein “alles is macht”. Daardoor is niets natuurlijk nog macht op een interessante manier. Maar Foucault is buitengewoon interessant als cultuurhistoricus, zoals onder andere blijkt uit dit boek. Hij contrasteert de wijze van straffen in het Ancien Régime met de standaard die het historisch haalde begin 19de eeuw: de gevangenisstraf. Hij ziet in het penitentiair systeem de kiemen van de surveillance maatschappij, gebaseerd op extern bekrachtigde maar vooral ook geïnterioriseerde normaliteitsconcepties. Plots zie je in de werking van allerlei experten – welzijnswerkers, leerkrachten, gezondheidswerkers, … -, met hun technieken van registratie, dossieropbouw, gerichte interventie en de kluistering van mensen aan hun eigen biografie, het equivalent van de disciplinering van het lichaam in kloosters, kazernes en dus ook gevangenissen. En je ziet de ordening rond het centrale oog dat je altijd zou kunnen zien in de architectuur van gevangenissen, scholen of ziekenhuizen. Dit boek, gegroeid uit de geest van de antipsychiaters (met een overbodige scheut Nietzsche) is visionair. We zijn door de digitalisering meer dan ooit gegrepen in tal van documentatiestromen die ook nog onderling verbonden zijn, beheerd door publieke zowel als privé-instellingen, en door die laatste steeds meer gebruikt om ons in informatiebubbels op te sluiten. Of kijk in om het even welke Vlaamse stad eens goed rond en je ziet wat Foucault bedoelde wanneer hij suggereerde dat de bewaking overal aanwezig is en onze omgeving één gevangenis is. Daarmee stelde Foucault het probleem lang geleden al scherp. Voor mogelijke oplossingen moet je wel elders zijn. - Susan Sontag, Regarding the Pain of Others. Penguin Books, 2003
Ik heb ooit gewerkt voor een project over urgentiegeneeskunde en toen een Franse arts ontmoet die in Oeganda was op het ogenblik dat Idi Amin Dada er werd verdreven door het Tanzaniaanse leger, in 1978 of 1979. In de kranten vond je toen foto’s van lijken van Oegandese soldaten in, zo leek het, de straten van heel Kampala. In feite, zei de dokter, lagen er alleen wat lijken – erg genoeg - voor mijn hotel. Maar de foto’s suggereerden massabloedbaden. “C’était vrai, mais ce n’était pas la vérité”. Die uitspraak is mij altijd bijgebleven. Toen ik mij later in de literatuur en iconografie rond genocide en groepsgeweld verdiepte, heb ik vaak gedacht aan het misleidende van zogenaamd directe fotografische getuigenissen. Het boek van Susan Sontag bracht het allemaal samen. Het is een briljante reflectie op de fotografie van leed en op de veelheid van gebruiken en misbruiken van het in beeld brengen van oorlogsellende. Sontag schrijft glashelder, bijna in one-liners, en serveert de ene blitz na de andere. De tour de force is dat het boek geen enkele foto bevat, wel scherpe beeld-vervangende analyses van beelden die je wel kent (of gemakkelijk kunt vinden op het internet). Van de Krim- en de Amerikaanse Secessie-oorlog tot de oorlogen in Afghanistan en Bosnië toont zij hoe het zien gemaakt wordt door de camera en haar context. Sontag is de denkende camera die het proces van het in-beeld-brengen in al zijn subtiliteiten en valsheid, reveleert. Tussendoor, en dit in een boekje van iets meer dan honderd bladzijden, krijg je ook indringende opmerkingen over hoe politiek, seksisme en racisme de beeldvorming van het leed informeren, over kunstzinnige beelden van oorlog (bij Goya bijvoorbeeld), over de beeld-industrie en haar subtiele relatie tot afstomping, of over herinneringspedagogiek (waarvan zij ook de beperkingen onderstreept). Ik heb het boek pas onlangs gelezen, maar het bracht heel wat werelden samen en liet mij beschaamd achter met mijn eigen oppervlakkigheid. - Marguerite Yourcenar, Mémoires d’Hadrien. 1951
Deze roman van Yourcenar is een meesterwerk van lange adem – zo’n dertig jaar heeft ze eraan gewerkt. Ze is gestart van veel langere versies van dit boek over de Romeinse keizer en heeft het dan genadeloos geconcentreerd tot dit relaas, geschreven vanuit een half inlevend en half objectiverend perspectief. Die combinatie is een beetje vreemd, want het boek is gesteld in de eerste persoon, als een lange brief van Hadrianus aan de grote filosoof en latere keizer Marcus Aurelius. De lucide objectivering wordt dus gepresenteerd als het werk van Hadrianus zelf, die zijn hele leven overschouwt, en daarbij een eerlijke balans opmaakt van geslaagd en mislukt.. Yourcenar ziet de periode van Hadrianus en de Antonijnen als één waarin de oude goden niet meer telden en het christendom er nog niet was, als één waar humanisme en menselijke zingeving ruimte kregen. Hadrianus snijdt dan ook de grote vragen aan, en koppelt die aan zijn meest gewelddadige optredens, zoals het brutale neerslaan van de Bar Kokhba revolte in Judea – in naam van de intolerantie voor fanatisme. De tekst heeft een hoge graad van zintuiglijke levendigheid die permanent aanwezig is in de details van de beschrijvingen en in talrijke scènes, bijvoorbeeld in een onvergetelijke evocatie van een leeuwenjacht (die zintuiglijkheid vergelijkbaar met die van Flaubert in Salammbo, maar dan ongekunsteld en zonder orientalisme). Je wordt ook ondergedompeld in de architecturale ambities van de keizer voor Rome, Egypte en vooral Athene, dat hij in zijn graecofilie weer tot centrum van de wereld wou verheffen. Wat het meest bijblijft is zijn liefde voor alle vormen van schoonheid, in het bijzonder voor de jonge Antinous en zijn inspanningen om in Egypte de cultus van zijn vriend te vestigen, wat nog lukte ook. Ik heb later nog een heuse biografie van Hadrianus gelezen. De Hadrianus van Yourcenar past perfect op wat er gekend is over zijn leven, maar nauwelijks op wat een biograaf met diezelfde informatie doet. Deze Hadrianus is zonder meer die van Yourcenar. Maar wat een mooi zicht op de persoon die hij zou kunnen geweest zijn. - Norman Cohn, Pursuit of the Millennium: Revolutionary Millenarians and Mystical Anarchists of the Middle Ages. (uitgebreide versie van 1970)
Soms besef je niet dat een boek je heeft getekend, en dat was lang zo voor dat Norman Cohn. Ik heb het gelezen ergens in mijn studiejaren en kort daarna nog eens toen Umberto Eco’s De naam van de roos verscheen in 1980, een roman over een ketterij. Het gaat over de talrijke millenaristische bewegingen die in de middeleeuwen en de vroeg-moderne tijd opdoken en meestal als ketterijen werden vervolgd. Cohn heeft het niet over de sjieke ketters, die er ook waren, maar over de armen die ontdaan van alle illusies over hun lot op deze aarde, hun fervente hoop stelden op de tweede komst van de Christus (of een ander) die alvast voor een jaar of duizend (of meer of minder) als Keizer van de laatste tijden de hemel op aarde zou vestigen. Hier dus, niet ginds, in een hiernamaals, en je kon maar best alvast beginnen met de hemelse instituties op aarde te vestigen en daarvoor de immer veelkoppige antichrist, aangekondigd in de profetieën, aan te pakken. In concreto was dat meestal Rome, gedrenkt in de hoofdzonden van avaritia en luxuria, maar ook moslims en vooral joden deelden in de nijdige klappen uitgedeeld aan de Kwade. De bewegingen werden telkens weer het knooppunt van epidemieën van volksopstanden. De bewegingen werden ook geleid door charismatische figuren, soms met pretenties op ergens een wereldse troon, die door de armen werden gezien als nieuwe Messiassen. Sommige bewegingen, zoals de ketterij van de Broeders van de Vrije Geest, gingen zo’n vijfhonderd jaar mee, verspreid over heel Europa, en andere verdwenen met de executie van de leider (wat de beweging niet altijd stillegde, want voor een Messias is het klein bier om zelfs in duizend stukken gesneden en verbrand nog eens terug te keren). Cohn leidt je door de het verbluffende multiversum van de millenaristen, zijn bronnen in de Openbaring van Johannes, Sibillijnse boeken van allerlei makelij en het werk van de 12de eeuwse Franciscaan Joachim van Fiore. Cohn kadert het allemaal sociaal-psychologisch en toont goed hoe dergelijke bewegingen sociologisch aan de basis konden liggen van veralgemeend sociaal protest tegen de gestelde machten. Ik heb het boek herondekt toen ik les begon te geven, in mijn cursus over de dynamiek van groepsgeweld, over Islamic State en de foreign fighters in Syrië – ik vroeg mij af wat eigenlijk de profielen waren van die daders en of die te vergelijken waren met die van genocidaire misdadigers. IS bleek eigenlijk zo’n millenaristische beweging te zijn, die in de troebelen in de Levant de voorbode zag van het einde der tijden. De terugkeer van Jezus de zoon van Maria en dus het begin van het einde der tijden zou zich volgens een hadith immers voltrekken in de schaduw van de witte moskee van, zo vermoedde men, Damascus. De gelijkenis met de flagellanten, taborieten, anabaptisten, hussieten, begarden, en dies meer sprong plots in het oog. - Mario Vargas Llosa, La guerra del fin del mundo. 1981
Deze roman van Vargas Llosa is ook één van die grote realistische meesterwerken. Het boek gaat over een historisch gegeven, de oorlog van Canudos (1895-98) in de sertao in het Noord-Oosten van Brazilië, waar een religieuze vernieuwer, Antonio Conseilheiro, een gemeenschap had gevestigd van dertigduizend landloze boeren, pas bevrijde slaven, bandieten, enfin: have-nots. In Canudos waren geld en eigendom afgeschaft, strenge godsdienstige discipline ingesteld en wachtte men de terugkeer van een legendarische koning af, dit alles tot beangstigd ongenoegen van de plaatselijke grootgrondbezitters die de politieke orde en dus de militairen aan hun kant kregen. Niet minder dan vier militaire campagnes waren nodig om Canudos klein te krijgen en het eindigde met een enorm bloedbad waarin de helft van de gemeenschap werd vermoord. De roman van Vargas Llosa beschrijft weergaloos en in al zijn facetten de inzet van de botsing tussen de arme, maar zeker niet weerloze, millenaristen en aan de andere kant de grootgrondbezitters en het militaire regime. Het gaat om een sociaal conflict tussen haves en have-nots, klassenstrijd dus, dat zeker. Maar ook over de oorlog tussen twee levensbeschouwingen: de positivistische mentaliteit van de progressieve militairen onder leiding van Cesar Moreira (“ordem e progresso”) en de ‘reactionaire” maar even strijdbare godsdienst van de armen. Het onbegrip tussen de strijdende partijen en de aanstokende bystanders is overmachtig en Vargas Llosa beschrijft het in de sociaal-analytische stijl van Balzac en Flaubert. Allerlei onirische scenes blijven door je hoofd spoken: een soldaat die aan de grond gespietst langzaam beseft wat zijn situatie is; de roofvogels die feesten op de lijken van de ongelukkigen; de typering van de arme drommels toen ze nog leefden; de naïviteit van het geloof van de militaire leiders in vooruitgang dankzij de wetenschap en hun groteske heldhaftigheid tegen slecht gewapende dorpelingen (“het leger voelt dat zijn zwakheid net ligt in de overmacht van zijn wapens”, schreef een journalist die het had meegemaakt).
Dit boek was trouwens een aanrader van mijn betreurde vriend Koen Raes. Vargas Llosa stond als rechts aangeschreven toen je ook die grote linkse Spaanstalige romanciers had. Je moet erdoor kijken, vond Koen. Terecht. Conservatisme is niet altijd een eigenschap van angsthazen en door bezit bezetenen. Soms steekt er ook een historische, bijna melancholische, helderziendheid achter. - Miguel de Unamuno, Del sentimiento trágico de la vida en los hombres y en los pueblos. 1913
Dit boek heb ik leren kennen dankzij Karel Boullart, een uitstekende prof esthetica die er zelf niet veel leek in te vinden, maar het toch aanraadde. Ik heb het toen in het Engels gelezen. Het is het werk van een Spaanse katholiek, die doorgaat voor existentialist, wat die twee dingen in het geval van Unamuno ook mogen betekenen. Het boek van Unamuno gaat frontaal in op de vraag naar de verhouding tussen rede en wetenschap aan de ene kant en geloof aan de andere kant.
Eén van de fascinerende stellingen van David Hume is dat morele oordelen niet uit de rede komen, maar dat zij net als esthetische oordelen teruggaan op gevoelens. De rede staat er machteloos tegenover. Hetzelfde lijkt het geval te zijn met religieuze oordelen, denk ik soms. Die zijn doorgaans zo absurd dat je je afvraagt hoe denkende mensen die überhaupt ernstig kunnen nemen. Daarover gaat het boek van Unamuno: je kunt niet ernstig denken, betoogt hij, dat er een God bestaat of dat onsterfelijkheid uiteindelijk ons deel zal of kan zijn. Je kunt evenmin die hele locura de la cruz (de waanzin van het kruis) terugvoeren op iets dat haar aannemelijk maakt, zoals historische gebeurtenissen. De wetenschappen, ook de gedragswetenschappen, kunnen wat dat betreft alleen maar een bron van diepe wanhoop vormen (Unamuno is desondanks een echte supporter van de wetenschappen). Met rede heeft geloof niets te maken, wel met een simpel gegeven: een mens wil basaal gewoon onsterfelijkheid. Niet die van de theologen, die zoveel verschilt van dit leven dat je er als déze persoon niets kunt aan hebben, maar die van de gewone mens. We willen doorgaan met leven zoals we zijn, zonder veel miserie, niet in de vorm van eeuwig in beate aanschouwing verzonken zielen. Zoals Elias Canetti is Unamuno één van de weinige denkers die de dood gewoon een “schandaal” vinden dat niet te verbloemen valt met filosofische figuurtjes, zoals dat iets maar zin kan hebben als er ook een einde aan komt. Unamuno ademt het befaamde dictum van Tertullianus, “credo quia absurdum” weer leven in. Religie kan pas echt een domein van hoop en troost worden als men er in slaagt te geloven, niet alhoewel dat absurd is, maar omdat het absurd is. Mooie bladzijden levert dat op: over de drenkeling in volle zee die al half verdronken en tenslotte zinkend de hand nog boven water steekt en vast gelooft dat een reddende hand hem uit het slikkende sop zal heffen. Zo komt hij tot een tragische persoonlijke ethiek – onsterfelijk ben je niet, maar leef alsof je het zou verdienen, mocht het bestaan, ook al ben je zeker dat het niet bestaat. “Maak van je verlangen naar God je diepste drijfveer, ook al weet je dat hij niet bestaat”. Het boek ademt een grote nuchterheid en inzicht in de alledaagse psychologie uit (bijvoorbeeld stomweg: “Het is niet omdat we heel erg willen dat iets waar zou zijn, dat het ook zo is”). Het heeft mij vooral geleerd waarom duizenden jaren gebeuk van de rede geloof intact laat en waarom atheïsten best geen missionarissen zijn. Het helpt toch niet. - Mary Douglas, Natural Symbols. Explorations in Cosmology. 1970 (talrijke revisies nadien)
Dit boek van de antropologe Mary Douglas is waarschijnlijk de slechtst geschreven klassieker ooit in de sociale wetenschappen. Wel een keer of tien heb ik het binnenstebuiten gekeerd (net als haar ander boek Danger and purity) om te begrijpen wat die “grid” nu eigenlijk is, en waarop die “group” nu precies slaat (samen de basisparameters van de grid-group theory, die zoveel impact heeft gehad buiten de antropologie, bijvoorbeeld in de linguïstiek (Basil Bernstein) en de sociologie (Pierre Bourdieu)). Operationalisering is niet gemakkelijk omdat haar voorbeelden heel uiteenlopend zijn, van kleine groepjes naar hele maatschappijtypes. Zij gebruikt de theorie om massa’s antropologisch en etnografisch materiaal over de manieren waarop in allerlei maatschappijen wordt omgegaan met het menselijke lichaam te synthetiseren. Volgens Douglas levert het menselijk lichaam een “natuurlijk” reservoir van symbolen, die in hun samenhang de maatschappelijke en “kosmische” orde op de één of andere manier weerspiegelen en richtinggevend zijn. Dat gaat bijvoorbeeld over maatschappijen waar rituele pollutie een belangrijk gegeven is; andere waarin properheid dat is, en nog andere waar marges en hekserij aan de orde zijn; die waar lichaamsbeheersing een must is en die waar het tegendeel wordt aanbevolen. Je begrijpt plots waarom in de ene groep wild en ongecontroleerd dansen “jezelf zijn” heet en in de andere “jezelf verliezen”, waarom heksen producten uit de marges van het lichaam (zoals haar en nagels) gebruiken om anderen te beduvelen, of waarom sommige Afrikaanse stammen bij “seksuele” contacten nog veel preutser waren dan de meest extreme kerkvaders dat oplegden. Ik heb er veel uit geleerd over welke symbolische systemen zouden kunnen liggen onder patronen van geweldpleging of manieren van executeren. En ook welke rijkdom er bestaat aan sociale regels die een grote impact hebben op het handelen en niets met “moraal” in de gebruikelijke zin te maken hebben. Zelfs schijnbaar heel materialistische en praktisch ingestelde maatschappijen zoals de onze worden heel diep gestructureerd door symbolische systemen, zoals dat van de properheid, waar massa’s tijd en middelen worden ingestoken. De les van Douglas is dat wanneer wij aan het poetsen of ordenen slaan, wij niet zo veel verschillen van iemand die in Afrika zijn vuur oriënteert op de stand van de sterren. Een moeilijk boek dus, maar het brengt heel uiteenlopende dingen samen. - Thomas Mann, Doktor Faustus. Das Leben des deutschen Tonsetzers Adrian Leverkühn, erzählt von einem Freunde. 1947
Ik weet niet of ik dit de beste roman vind die ik van Thomas Mann heb gelezen. Er is te veel keuze in zijn geval. Maar deze ligt mij na aan het hart: door de mix van het Faustverhaal, de geschiedenis van het Derde Rijk, en de muziek. De roman heeft trouwens iets van een muzikale compositie: de literaire thema’s worden als wagneriaanse Grundthemen gebruikt. Mann bereikt dat door drie historische lagen te stapelen (het 16de eeuwse Duitsland, de jaren vanaf 1900 en dan de tijd van WO II, die van de verteller). Hij associeert thema’s of stijlen die passen in die verschillende registers vrijelijk met elkaar. Muzikale notatie staat bijvoorbeeld ook voor het schrift, de bronnen en de experimenten van de alchemisten. Wanneer Leverkühn theologie studeert in Halle lijkt hij wel aan een vroeg-moderne universiteit terecht te zijn gekomen, waar de proffen nog geloven in de duivel of gewoon de duivel zelf zijn. Het vernietigende en bedrieglijke pact met de Boze, aanvankelijk verbonden met de vrijwillige besmetting met syfilis door een vrouwelijke personificatie van de duivel, staat ook voor de besmetting van de Duitsers met het nazi-regime en voor het pact van de Duitse natie met de Hitlerduivel. De ijkpunten in het leven van Adrian blijken trouwens samen te vallen met die in het leven van Hitler. Leverkühn spreekt in de loop van het boek ook steeds archaïscher en keert zo terug in de tijd naarmate hij dichter bij zijn mentale instorting komt (zijn leven vertoont parallellen met dat van Nietzsche). Al wie hij liefheeft in zijn omgeving wordt, zoals Gretchen in de Faust-historie, de dupe van het pact dat Adrian heeft veroordeeld tot eenzaamheid. Het is natuurlijk geen toeval dat Mann ook een hele uiteenzetting wijdt aan het magisch vierkant op Dürers Melancholia. In zo’n vierkant is de som van de rijen getallen naar horizontaal, verticaal en diagonaal altijd hetzelfde, wat met de gebeurtenissen in de roman eigenlijk ook zo is.
Het boek leest dus als een puzzel, maar dat is maar een deeltje van het plezier. Wat mij het meest is bijgebleven na de eerste lectuur waren de lezingen in het begin van het boek, waar weer een andere personificatie van de duivel, de muzikant en componist Kretzschmar, het uitgebreid heeft over Beethoven, over het einde van de sonate op. 111 en over de fuga in zijn composities. Je kunt de arietta uit de laatste pianosonate nooit meer horen zonder aan Doktor Faustus te denken. Naarmate Leverkühn meer composities schrijft, die uitgebreid besproken worden, geraak je gefrustreerder doordat die natuurlijk niet te beluisteren zijn. Mann beschrijft de ingewikkelde twaalftoonscomposities van Leverkuhn – waaronder een Apocalyps en een Weeklacht van Faustus – zo levendig dat je zou denken dat ze werkelijk bestaan. Hoe graag zou ik die Apocalypsis cum figuris van Leverkühn horen!
De boeken van Johan De Caluwe
Op vraag van Paul Buschmann heb ik met plezier 21 boeken geselecteerd.
Wat jammer dat een mens zoveel vergeet van wat hij ooit gelezen heeft. En wat een geluk dat een mens zoveel vergeet van wat hij ooit gelezen heeft, anders raakte ons brein overvol en zou selecteren pas echt lastig zijn.
Ik heb díe boeken gekozen die als pop-ups in mijn hoofd verschenen elke keer als ik wat tijd kon besteden aan de ‘21’; in die zin is de selectie behoorlijk spontaan verlopen. En dan merk ik: op één boek na staan er geen boeken over taal of over het Nederlands in die lijst, nochtans mijn vakgebied. Andere boeken hebben blijkbaar meer indruk op mij gemaakt, en ze geven – denk ik – een goed beeld van wat mij allemaal interesseert. Ik hoop dat er een paar titels bij zijn die ook andere mensen kunnen aanspreken. Veel plezier ermee!
- Tiny – Gilbert Delahaye, Marcel Marlier
De liefde voor boeken moet ergens beginnen, en in mijn geval moet dat met Tiny zijn geweest. Eindeloos hebben we thuis met broer en zussen die boekjes gelezen en herlezen: Tiny gaat op reis, Tiny op de boerderij, Tiny in de keuken, ... Het waren vooral de prachtige kleurige illustraties van Marcel Marlier die ons telkens opnieuw het verhaal inzogen. De Franstalige auteur Gilbert Delahay kreeg voor de Nederlandse vertaling het pseudoniem Gijs Haag opgespeld. De boekjes zouden in de huidige woke-gevoelige tijden niet meer kunnen passeren wegens hun stereotiepe beeldvorming rond man-vrouw, blank-zwart, enzovoort, maar in hun genre blijven ze wel een unieke combinatie van verhaal en beeld die generaties kinderen blijft aanspreken. - Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj (1962) – Alexander Solzjenitsyn
Solzjenitsyn (1918-2008) heeft een indrukwekkende reeks van boeken over de Russische strafkampen op zijn naam, waaronder de Goelag-archipel, waarvoor hij in 1970 de Nobelprijs voor Literatuur kreeg. Maar zijn debuut, de novelle Een dag …, heb ik altijd bijzonder gevonden. Ze geeft niet alleen een indruk van wat het betekent om als politieke gevangene weerloos overgeleverd te zijn aan een meedogenloos kampregime onder het Russische stalinisme. Ze is tegelijk het verslag van één dag uit het leven van timmerman Ivan, die ondanks alle miserie enige vreugde weet te vinden in ‘kleine’ dingen: dat zijn soep die dag warm is, en vooral: dat hij die dag een muur mag metselen … -
Mein Kampf (1925) – Adolf Hitler
De onwaarschijnlijke verschrikkingen in de eerste helft van de 20e eeuw, met twee wereldoorlogen, tekenen de wereld tot vandaag. Voor de periode 1920-1945 is Adolf Hitler de man die – ik kan niet anders dan het woord opnieuw te gebruiken – onwaarschijnlijk veel miserie teweeg heeft gebracht, voor zovele miljoenen gewone mensen. Ik weet het, ‘grote’ figuren moet je altijd in hun context begrijpen, maar hij heeft zelf door zijn daden, door zijn woordkeuze, door zijn toespraken en door Mein Kampf mee die extreem destructieve context geschapen. Het boek bevat een honderden pagina’s lang vergiftigend discours over de superioriteit van het Germaanse ras, zijn recht op Lebensraum in het oosten (lees: Rusland). Het getuigt van Hitlers obsessioneel complotdenken, waarbij al wie niet radicaal vóór hem en zijn nationaal-socialistische ideeën was, als volksverrader werd beschouwd en uitgeroeid moest worden. Het was een zodanig hypnotiserende framing dat miljoenen Duitsers met open ogen de grootste mensenslachting tot dan toe zijn aangegaan. -
La Nausée (1938) – Jean-Paul Sartre
La Nausée [in Ned. vertaling De Walging] stond op de boekenlijst van het extra jaar wijsbegeerte dat ik begon na mijn opleiding Germaanse talen. Het boek kwam meteen hard binnen, want het geeft op een unieke, indringende wijze uitdrukking aan de ontdekking dat het menselijke leven geen zin heeft. De hoofdpersoon, Antoine Roquentin, een eenzame intellectueel, werkt aan een studie over een achttiende-eeuwse diplomaat. Maar Roquentin gaat beseffen dat het leven van die diplomaat alleen nog zijn zin ontleent aan het feit dat hij er als twintigste-eeuwse auteur een boek over schrijft. En dat Roquentin op zijn beurt alleen nog zijn zin ontleent aan die achttiende-eeuwse diplomaat, omdat hij er een boek over schrijft. En toch denken veel mensen dat hun leven, en hét leven tout court, een ultieme zin heeft. Een complete illusie volgens Sartre, en dat inzicht brengt de hoofdpersoon tot een grenzeloze walging voor alles wat bestaat, alleen al omdat het bestaat, zonder zin. -
Grapes of Wrath (1939) – John Steinbeck
In het jaar dat Hitler Polen binnenvalt en daarmee de Tweede Wereldoorlog ontketent, publiceert John Steinbeck aan de andere kant van de oceaan zijn monumentale Grapes of Wrath / Druiven der Gramschap. Het is geen oorlog daar die de mensen, eenvoudige boeren, op de vlucht jaagt, maar de droogte, de uitzichtloosheid van de economische malaise tijdens de Grote Depressie, de drastische veranderingen in de landbouw door de overgang van kleinschalige bedrijfjes naar agro-business. Het gevolg is een onomkeerbare erosie, waardoor honderdduizenden hectaren landbouwgrond veranderen in een Dust Bowl. Steinbeck schrijft een verhaal met epische allure over één familie op weg naar het Beloofde Land, in dit geval Californië, in de hoop daar een menswaardig bestaan te vinden. Die hoop blijkt ijdel. Het boek is veel tegelijk, maar zeker ook een aanklacht tegen de antisociale kapitalistische omgang met land en mensen. Tom Joad is de hoofdfiguur – hij blijft strijden voor het recht op een menswaardig bestaan, tegen alle machtsmisbruik van banken, grootgrondbezitters en een collaborerende overheid in. -
Lolita (1955) – Vladimir Nabokov
Bij sommige boeken weet/voel ik al na één bladzijde dat het ‘goed’ zit, en bij Lolita was dat absoluut het geval. ‘Goed’ hier uitdrukkelijk niet in morele zin, want het is het relaas van de (seksuele) relatie die de oudere man Humbert afdwingt van de 12-jarige Dolores, koosnaam Lolita. Een bedrieglijk eenvoudige verhaallijn verbergt zoveel gelaagdheid en complexiteit, en dat in een onnavolgbare stijl, dat je het boek meer dan eens zou moeten lezen om telkens op andere dingen te letten. Het blijft fascineren hoe een boek met een dergelijk thema, dat aanvankelijk ook net vanwege dat thema niet gepubliceerd raakte, ondertussen toch wereldwijd geaccepteerd wordt, net wegens de bijzondere literaire kwaliteit van het werk. -
De Sysse-Panne (1795-1798) – Karel Broeckaert
Toen ik een paar jaar geleden het vak Historische Sociolinguïstiek begon te geven, leerde ik Karel Broeckaert (1767-1826) kennen als auteur van het Gentse nieuwsblad De Sysse-Panne, Gents voor ‘De Sauskom’. Onze regio was net in handen gevallen van de Fransen, die met een op de Franse Revolutie geïnspireerde reorganisatie en beleid een streep wilden trekken onder het Ancien Régime. Boeckaert was 28 en enthousiast over die nieuwe wind, en startte zijn eigen blad, De Sysse-Panne. Dat bevat geen klassieke nieuwsberichten, maar wel dialogen tussen personages die elk een bepaalde politiek-maatschappelijke stroming vertegenwoordigen, van een brave aanhanger van het Ancien Régime tot een verdediger van het nieuwe beleid, met bijvoorbeeld drastische ingrepen in de verhouding tussen kerk en staat. Het blad is behalve om cultuur- en politiek-historische redenen ook taalkundig bijzonder interessant: elk van de personages krijgt zijn eigen taal, van Gents dialect tot vrijwel algemene omgangstaal. En last but not least: het blad charmeert – dankzij Broeckaert – door het respect dat alle sprekers elkaar blijven betuigen, ook al hebben ze heel verschillende politieke overtuigingen. -
Origins of Language, Constraints on Hypotheses (2005) – Sverker Johansson
Er is geen boek waaruit ik meer over het verschijnsel taal geleerd heb, dan Origins of Language van Johansson. Wanneer en hoe is de menselijk taal ontstaan? Het moet ergens in de voorbije miljoenen jaren gebeurd zijn, nadat de groep aapachtigen waaruit later Homo Erectus resp. Homo Sapiens zou ontstaan, zich had afgesplitst van wat later de chimpansees en bonobo’s zouden worden. Welke mutaties zijn er geweest en welke voordelen moet een primaire en later een ontwikkelde vorm van taligheid hebben gehad voor een individu en een groep? Het boek van Johansson was het eerste handboek dat ik gebruikte in mijn college Evolutionaire Linguïstiek. Ondertussen schreef hij een veel toegankelijker boek over het onderwerp: The Dawn of Language. How we came to talk (2021), vertaald als De dageraad van de taal (2022). -
Walden (1854) – Henry David Thoreau
Er zijn auteurs die hun tijd wel érg ver vooruit zijn. Henry David Thoreau (1817-1862) is zo iemand, met zijn boek Walden (1854). Het is het verslag van hoe hij zich in 1845 twee jaar lang terugtrekt in een zelfgebouwd huisje aan de oever van Walden Pond, een meer omgeven door bos. Vandaag zouden we zeggen dat hij probeert om zo mindful mogelijk te leven en te werken, zonder opgelegde schema’s, en probeert alleen dat aan huisraad en voedsel te produceren wat hij écht nodig heeft. Hij luistert naar het kraken van het ijs op het meer, hij ziet groeien wat hij met eigen hand heeft geplant, hij is gelukkig met het huisje dat hem beschut tegen regen en wind, en dat hij zelf heeft gebouwd. Thoreau denkt na over hoe we de samenleving beter kunnen maken, en publiceert in 1849 trouwens ook nog De plicht tot burgerlijke ongehoorzaamheid, dat vaak samen met Walden wordt uitgegeven. Thoreau verdedigt er het recht / de plicht om als burger te weigeren belasting te betalen aan een overheid die immoreel is door bijvoorbeeld de slavernij in stand te houden. -
Living with Tinnitus and Hyperacusis (2010) – L. McKenna, D. Baguley & D. McFerran
Ik ben al vele jaren overgevoelig voor geluid, het gaat om een vorm van hyperacusis. Bij mensen met hyperacusis komen ‘gewone’ geluiden van bestek op serviesgoed, muziek, draaiende ventilatoren, kwetterende mensen op recepties, etc. heel hard binnen, de hersenen filteren die achtergrondgeluiden te weinig weg, waardoor ze prominent op de voorgrond blijven. Dat zet het neurale systeem onder stress, waardoor dat nog gevoeliger wordt voor geluid, en alles ‘lawaai’ wordt. Dit boek over tinnitus (suizende en piepende geluiden horen die er niet zijn – wat ik gelukkig niet heb) en hyperacusis was de sleutel tot mijn begrip van het verschijnsel, en hoe ermee om te gaan. Bijvoorbeeld: zeg op tijd aan mensen dat je hyperacusis hebt, en dat je daarom nu en dan eens een gezelschap zult verlaten om de stilte te zoeken en zo je hersenen weer klaar te maken voor een volgende lading geluid/lawaai. -
Johann Sebastian Bach – The Learned Musician (2001) – Christoph Wolff
Van sommige historische figuren wordt onze beeldvorming – letterlijk dan – vrijwel exclusief bepaald door één of hooguit een paar iconische afbeeldingen; meestal gaat het om mannen op hoge leeftijd. Denk aan Marx, Darwin, of Bach dus. Maar die mensen zijn ook pakweg 20 of 30 of 40 jaar oud geweest, ze hebben geleefd als elk ander mens. Het is goed als in biografieën ook dat nochtans evidente aspect voldoende aan bod komt, want het laat je ook anders lezen, kijken, luisteren naar het werk van die mensen. Via deze biografie – één uit de vele Bach-biografieën – leerde ik de grote componist kennen als een man die elke dag in de weer was met de opvoeding van zijn kinderen, met zijn lessen, met zijn compositiewerk tegen de klok, met zijn optredens, tot en met zijn werk als keurder van kerkorgels. Het blijft je eraan herinneren dat ook genieën meestal met twee voeten in het leven (moeten) staan. -
Wondrous Strange – The life and art of Glenn Gould (2003) – Kevin Bazzana
Na de biografie van Bach, de biografie van de in mijn ogen indrukwekkendste Bach-vertolker op de piano, Glenn Gould (1932-1982), die overigens ook werk van vele andere componisten gespeeld heeft. Ik ken zelf geen sterker voorbeeld van een geval waarbij het genie van de interpretatie en de vertolking het genie van de componist zo sterk uitvergroot. Gould op de piano horen is altijd twee meesters horen: de componist en Gould. Zijn toetsaanslag, zijn eigenzinnige ritmes en tempo’s, ze zijn metéén herkenbaar, en o wee, als je eenmaal de interpretatie van Gould hebt gehoord, kun je andere interpretaties nauwelijks nog smaken. In tegenstelling tot wat ik boven schreef over Bach, is dit het soort genie dat géén normaal leven leidde, kon leiden, zo dwingend en allesoverheersend was zijn bezetenheid door de muziek. Een waarschuwing: Gould had een onbedwingbare neiging om tijdens zijn pianospel soms grommig te neuriën. Zijn uitgever heeft een tijdlang geprobeerd om hem dat af te leren, maar zonder resultaat: die vocale ondersteuning bleek zo essentieel bij zijn interpretatie dat Gould ze niet kon en wilde onderdrukken. Ik geniet van die extra ‘muzikale’ laag, maar sommige anderen knappen erop af. -
Langs de wegen (1902) – Stijn Streuvels
Als ik ‘Stijn’ intik op Google, verschijnen allerlei Stijnen als zoeksuggestie (Stijn Meuris om de eerste te noemen), maar dus niet ‘Stijn Streuvels’ (1871-1969). Jammer, want ik kan – op Louis Paul Boon na – geen andere Vlaamse auteur noemen die ik telkens opnieuw met plezier kan lezen en herlezen. Ik noem hier als voorbeeld Langs de wegen om het niet altijd over De Vlaschaard te hebben. Streuvels schreef in zijn lange leven ontelbare korte en langere verhalen. “Literatuurkenners zijn het erover eens dat de visionaire sterkte van zijn werk, de onverbiddelijke erkenning van de werkelijkheid, zonder moraliserende commentaar, de scheppende taalkracht van zijn proza en de universaliteit van de behandelde thema’s, zijn werk hebben opgetild boven het particularisme en de streekliteratuur.” Wie ben ik om nog iets toe te voegen aan deze wijze woorden op Wikipedia. Behalve misschien dat Streuvels telkens opnieuw zo knap eerst de wereld beschrijft, de wolken, de velden, het weer, de tijd van het jaar, en dan pas de kleine mensen die daarin leven en werken.
Zo ziet de bijbels aandoende opening van De Vlaschaard eruit:
De zware, grijze lucht bleef wegen over de wereld. Een dikte opgestapelde mist, van beneden tot in de opperste luchtlagen drukte die zware last als een onverroerbare weedom, een treurnis zonder einde of uitzicht. Dagen lang bleef alles dof en donker. Dan kwam de wind onverwachts losgelaten en zweepte wolken regenstof die rakelings langs den grond schoeren en de landen begispten en begeeselden. Het vlakke land lag er afgebakend in zijn nauwen einder, overwaterd met mist, onnuttig, zoppenat, eenzaam aan de onmeedoogenheid van de wreede elementen overgelaten, als een woestenij in den aanvang van den jongsten dag. -
Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid (2014) – Yuval Noah Harari
Voor mijn vak Evolutionaire Linguïstiek had ik al heel wat gelezen over de evolutie van de menselijke soort, maar Sapiens van Harari was toch meer dan een aanvulling op de bestaande literatuur. Hij kent – m.i. terecht – een sleutelrol toe aan taal. Dankzij taal (en de cognitieve vermogens die daaraan ten grondslag liggen) kunnen mensen verhalen vertellen over elkaar, en verhalen vertellen aan elkaar over hoe de wereld ineen zit. Of die verhalen ‘waar’ zijn is van ondergeschikt belang. Wat telt, is dat mensen op basis van die sociale informatie en hun gedeelde mythen en godsdiensten (in taal gevatte verhalen over de plaats van de mens / de stam in de wereld) beter kunnen samenwerken dan andere diersoorten. Die gedeelde verhalen bevorderen weliswaar de samenhang in de eigen groep, maar dat gaat natuurlijk niet zelden ten koste van andere groepen, die dan als vijand worden beschouwd. Hitler verenigde miljoenen Duitsers rond zijn concept van het superieure Arische ras en zijn recht op wereldheerschappij, ten koste van de ‘inferieure’ rassen. Op die manier zijn zogenaamde imagined communities (verbeelde gemeenschappen) dus mee verantwoordelijk én voor de grote eensgezindheid waarmee grote groepen mensen kunnen samenwerken, én voor de eensgezindheid waarmee andere groepen mensen worden vervolgd en uitgeroeid. -
De Franse revolutie (2015) – Noah Shusterman
Net zoals we van bepaalde historische figuren soms alleen maar een iconische afbeelding in ons hoofd hebben (Marx, Darwin, Bach), had ik tot een paar jaar geleden een erg eenvoudig beeld van de Franse Revolutie: 1789, einde Ancien Régime, bestorming van de Bastille, guillotine, … Met andere woorden: weinig meer dan wat mensen zouden opsommen in de Slimste mens ter wereld. Tot ik Shusterman las over de Franse revolutie. Er zijn ongetwijfeld betere boeken die ik over de revolutie had kunnen lezen, maar dit kwam toevallig op mijn weg. En eindelijk kreeg ik een verslag van wat niet minder dan een jarenlange burgeroorlog was geweest in heel Frankrijk, niet één gloriemoment ergens in 1789 zoals het nog te vaak wordt voorgesteld in snel toegankelijke lectuur. Tegelijk verhelderend en frusterend is dat telkens opnieuw: het besef dat je over de overgrote meerderheid van de dingen eigenlijk weinig meer weet dan een paar clichés, en dat je eventuele opinies daarover dus misschien wel op drijfzand zijn gebouwd. -
Das Kapital (1867) – Karl Marx
In juli 1979 was ik geslaagd voor mijn eerste jaar in de Germaanse talen aan de Ugent, en – ik weet niet of er een verband is – mijn ouders werden lid van een boekenclub, geen leesclub maar een club waar je boeken kon bestellen met aanzienlijke reducties. De eerste twee boeken die ik bestelde, waren Handig in huis en Het Kapitaal van Marx. Met dat eerste verwierf ik een basiskennis in doe-het-zelven, wat nodig was, want daar was mijn vader geen held in. Met het tweede kreeg ik (meer dan) een inleiding in de politieke economie, versie Karl Marx. Ik heb zeker vele bladzijden overgeslagen wegens te moeilijk, maar dat de theoretische analyse rijkelijk onderbouwd werd met historisch-sociale observaties sprak mij aan en heeft mij een luxueuze zomer bezorgd in 1979. Ik hoefde geen vakantiejob te doen, en mocht lezen zoveel ik wilde, al zal dat niet de lectuur zijn geweest die mijn ouders voor ogen hadden toen ze lid werden van de boekenclub … -
Histoire des États-Unis. De 1492 à nos jours (2018) - Betrand Van Ruymbeke
Een geschiedenis van de Verenigde Staten, van Columbus tot Trump, in één (dik) boek, je moet het maar doen. Vaak zoek ik toegang tot een bepaalde periode in de geschiedenis via het leven en het werk van één persoon, vandaar mijn voorkeur voor biografieën. Maar soms wil een mens eens een groot overzicht lezen waarin samenhangen worden blootgelegd, en dat is wat Van Ruymbeke doet met de geschiedenis van de VS. Het gaat over de politieke ontwikkeling, de grote ‘verovering’ van het Westen, de cultuur, de media, de monopolies, de burgeroorlog, en honderd dingen meer. En het is toch zo verschrikkelijk om te lezen hoe de inheemse ‘Indianen’bevolking zo genadeloos is verdreven en uitgemoord. Ik had onlangs een déjà vu tijdens de lectuur van De reis van de Beagle (1839), waarin Charles Darwin verslag uitbrengt van zijn verkenningen op en rond het Zuid-Amerikaanse continent van 1831 tot 1836. Ook daar en toen bestonden maar drie opties voor de ‘Indianen’: zich plooien naar de dwang van de Europese bezetters, gevangen genomen worden en verkocht worden als slaaf, of gemarteld en uitgemoord worden. -
The Blank Slate: The Modern Denial of Human Nature (2002) – Steven Pinker
Soms voelt een boek aan als ‘thuiskomen’. Ik ben een product van de jaren ’60 en ’70, en daarin werd nogal gemakkelijk verkondigd dat elk kind geboren wordt als een onbeschreven blad, en dat elk kind dus in principe tot het hoogste en beste in staat is, als het maar de juiste stimuli krijgt op school en thuis, in een gezonde omgeving. Daarmee werd voor mij te veel gewicht toegekend aan nurture en veel te weinig aan nature, de aard van de mens als individu en als soort. Pinker had zich ook blijkbaar al lang gestoord aan die ontkenning van een aangeboren menselijke natuur, en schreef er met Het onbeschreven blad een bijzonder toegankelijk boek over. Mede door dat boek raakte ik nog meer gefascineerd door enerzijds de persoonlijkheidspsychologie (hoe zit een individu in elkaar, als product van nature en nurture), en anderzijds de evolutionaire psychologie: welke aspecten van ons denken en voelen, en van ons gedrag zijn terug te voeren op een proces van natuurlijke of seksuele selectie in de voorbije honderdduizenden of zelfs miljoenen jaren? -
Einstein, His Life and Universe (2007) / Einstein, de biografie (2014) – Walter Isaacson
Ik vind de Engelse titel van dit boek zoveel beter dan de Nederlandse, met die mooie ambiguïteit van the Universe, het object van studie van Einstein, en his Universe, de leefwereld van Einstein als (buiten)gewoon mens. Ik was negen in juli 1969, toen Neil Armstrong als eerste mens een voet zette op de maan, en we konden dat live volgen op televisie. Het sprak erg tot mijn verbeelding, en ik houd er een fascinatie voor kosmologie aan over. Vooral het besef dat mensen met een combinatie van observaties en wiskunde modellen bouwen over de structuur en de geschiedenis van het heelal die én bijzonder gedetailleerd verklaren en voorspellen wat er in dat heelal gebeurt én tegelijk ons voorstellingsvermogen eigenlijk te boven gaan. Als ergens de werkelijkheid de verbeelding overtreft, dan wel in de moderne kosmologie. Daarom kies ik uit de vele interessante boeken over het heelal toch graag de biografie van Albert Einstein, al was het maar omdat ze laat zien dat achter alle grote wetenschap grote worstelingen schuilgaan van wetenschappers die dag en nacht in de weer zijn om de bestaande paradigma’s in vraag te stellen en vermetel genoeg zijn om het ondenkbare te denken. -
Juliette of De Voorspoed van de Ondeugd (1797) – Markies De Sade
Donatien Alphonse François de Sade (1740-1814), bekend als Markies de Sade, Frans schrijver, essayist en filosoof, stond – net als Sartre (met La Nauseé) - op de leeslijst van mijn jaar Wijsbeerte (1982-83) aan de Ugent. En terecht, want op zijn manier belichaamt hij het ‘Durf denken’ in dat onwaarschijnlijk turbulente Parijs van eind 18e eeuw. Juliette is een typische erotische roman van De Sade, met een titel die de boodschap al weggeeft: Juliette is amoreel, seksverslaafd en moordzuchtig, maar heeft succes en is gelukkig. Het was voor mij als 23-jarige student een confrontatie met het idee dat alles – ook het ‘ondenkbare’ – gedacht kan worden, en dat het ook nog neergeschreven en gepubliceerd kan worden, tot stichting en/of vermaak van wie het belieft. Het ondenkbare denken en toch publiceren had ik al gezien bij de wetenschappers die voor het eerst durfden te beweren dat de aarde rond was en bovendien rond de zon draaide en niet andersom. Maar het werk van De Sade was anders, omdat hier het ‘ondenkbare’ betrekking had om de moraal, op wat je met mensen doet, nietsontziend, puur voor je eigen genot. Juliette verbaasde mij ook door de op het eerste gezicht bizarre afwisseling tussen gewelddadige pornografische scènes en lange verhandelingen over filosofische onderwerpen. Dat laatste is altijd een goed excuus om het boek te gaan lezen … -
Hans Fallada. Biografie (2015) – Anne Folkertsma
Ik kies alweer voor een biografie, deze keer over de Duitse schrijver Hans Fallada (pseudoniem van Rudolf Wilhelm Friedrich Ditzen, 1893-1947), omdat ik vrijwel alles heb gelezen wat de man heeft geschreven, soms in Engelse vertaling omdat nog niet al zijn werk in het Nederlands vertaald is. Fallada werd in 1932 beroemd met de roman Wat nu, kleine man?, en die titel zegt veel. Fallada is begaan met het lot van de gewone man en vrouw in een Duitsland dat in het interbellum van crisis naar crisis sukkelt en vervolgens onherroepelijk ten prooi valt aan de lokroep van het nationaal-socialisme. Fallada leefde om te schrijven, en door te schrijven, want zoals zijn biografe het zegt: Niemand wist zich keer op keer zo door het schrijven uit de diepste vertwijfeling en alcohol- en morfineverslaving te redden als hij. Veel van zijn werk is postuum verschenen, zoals het navrante Der Trinker (1950); niemand beter dan Fallada had – uit eigen ervaring – kunnen beschrijven wat voor verschrikkelijks drank met een mens doet. En dan is er Jeder stirbt für sich allein (1947), over een Berlijns echtpaar van gewone kleine mensen, die zich op hun manier verzetten tegen de terreur van het Naziregime. In onze lijst van slechtst vertaalde titels ooit, kwam dit boek met stip binnen: het verscheen in 2010 als Alleen in Berlijn, alsof het om een banaal stationsromannetje gaat.
De boeken van Bruno De Wever
Deze kleine tentoonstelling gaat over 21 ‘boeken’ die iets betekend hebben in mijn leven en carrière als historicus. Ik schrijf boeken tussen aanhalingstekens omdat het formeel niet altijd boeken zijn, maar ook andere vormen van gedrukt papier. Er zijn natuurlijk veel en veel meer ‘boeken’ die van betekenis voor mij zijn geweest. De selectie probeert mijn leven te weerspiegelen als lezer van het prilste begin tot vandaag. Down to memory lane dus. Dat is niet zonder gevaar. Ik heb in mijn loopbaan als historicus voldoende getuigen geïnterviewd om te beseffen dat het autobiografische langetermijngeheugen een verraderlijke historische bron is. We vergeten niet alleen het gros van wat we beleefd (en dus ook gelezen) hebben, onze herinneringen veranderen voortdurend en kleuren het verleden anders in. Ik hecht vandaag mogelijk een belang aan een boek terwijl dat er vroeger niet of veel minder was. En vice versa. Dit gezegd zijnde, wil ik u toch met de tentoongestelde boeken meenemen op mijn levenspad. Dat begon in 1960 in Mortsel waar ik woonde tot mijn zevende levensjaar. Ik heb uit die tijd nauwelijks herinneringen aan boeken. Lazen mijn ouders voor? Geen idee. Ik herinner me wel de hete tranen die ik weende om het lot van Dumbo, de kleine olifant met de grote oren en ik zie nog de prenten uit dat boek. In 1967 verhuisde ik naar Kontich waar mijn moeder een krantenwinkel opende. Eigenlijk was het een winkel die zowat van alles verkocht. Ook boeken, genre Konsalik en andere stationsromans. Ik heb er nooit een van gelezen, wel heel veel strips. We verkochten zowat het hele Belgische gamma, van Kuifje tot Piet Pienter en Bert Bibber. Ik zeg we, omdat ik al vroeg moest meedraaien achter de toog, ’s morgensvroeg, na schooltijd en op zaterdagen. Ik had toegang tot zowat alle Belgische kranten -in die tijd werden er ook nog Franstalige kranten verkocht in Vlaanderen- en een breed gamma aan tijdschriften. Maar ik vrees dat de dagelijkse lectuur zich beperkte tot ‘de Frut’ -de Gazet van Antwerpen- en ’t Pallieterke. Dat laatste kwam door de invloed van mijn vader. Hij was Vlaams-nationalist en politiek actief. Zijn boekenkast bestond uitsluitend uit non-fictie. Veel Vlaamse beweging natuurlijk, maar verder zeer eclectisch: van Le défi americaine van de Franse politicus Jean-Jacques Servan-Schreiber tot Waren de Goden kosmonauten van de Zwitserse fantast Erich von Daniken. Een roman heb ik hem nooit weten lezen. Mijn moeder las wel romans, maar het enige boek dat ik me op haar nachtkastje herinner is Anna Karenina. Ook vandaag nog, 85 jaar oud, leest ze terwijl de mist van meneer Alzheimer haar geest dermate heeft beneveld dat ze niets meer onthoudt. Mijn vader is overleden in 1996. Ik mis hem nog alle dagen. We verkochten uiteraard ook een heel gamma aan tijdschriften, inclusief een plejade aan blootbladen. Geen porno, dat was toen nog verboden al zaten er toch zeer aangebrande tekenverhalen in het aanbod. Ik herinner me penetrerende cowboys en indianen. Het bekende serieuze sekseducatieve Variaties van Mogen Toft en John Fowlie werd ‘onder de toog’ verkocht. Wat er nog meer onder die toog lag, vertel ik straks. Ik herinner me vooral hoe er in de klassieke blootbladen -en die lagen dus gewoon op de toog- steeds meer bloot te zien was. Wie niet kan wachten, gaat maar al naar een van de volgende toonkasten. Wanneer heb ik zelf voor het eerst een roman gelezen? Wellicht als verplicht schoolwerk. Ik herinner me klassiekers in dat genre toentertijd, de Jos van de Loo’s enzovoort. Mijn leraars Nederlands waren niet erg geïnspireerd en van de andere taalleraars herinner ik me ook geen beklijvende leeservaringen. Alleen de leraar Nederlands in het laatste jaar had ambitie. Hij liet me De Verwondering van Hugo Claus lezen. Straks meer daarover. Ik had inmiddels toch ook zelf al met mondjesmaat literatuur met grote L ontdekt: de klassieke Vlaamse boerenromans van Timmermans, Streuvels en consoorten. Er was thuis geen leescultuur op dat gebied. Zelf kroop ik liever in bomen dan erover te lezen. En dan was er natuurlijk nog de jeugdbeweging. Door de politieke sympathieën van mijn vader heb ik een flink stuk van mijn jeugd doorgebracht in het zeer rechtse en Vlaams-nationalistische Vlaams Nationaal Jeugdverbond en het nog rechtsere Germaans georiënteerde Algemeen Vlaams Nationaal Jeugdverbond. Daar werd veel gemarcheerd en gezongen, maar niet veel gelezen. Ik ben er wel in een ketel toverdrank gevallen die me net als Obelix levenslang heeft behoed voor politiek extremisme. Het rechts-radicalisme stak me al vroeg tegen. Wanneer ik er me van afkeerde, is moeilijk precies te bepalen. In ieder geval voor ik aan de universiteit geschiedenis ging studeren. In 1979 zat ik op de banken van de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius (vandaag Universiteit Antwerpen) in wat toen nog de eerste kandidatuur geschiedenis heette. Ik herinner me nog de onwezenlijk hoge stapel te blokken gestencilde cursussen. Maar voor het overige moest er nauwelijks worden gelezen. In 1981 verkaste ik naar de toen nog Rijksuniversiteit Gent voor de twee licentiejaren geschiedenis. Daar was de leesplank iets gevulder, maar toch nog altijd mager. Op enkele uitzonderingen na kon je afstuderen zonder een van de grote canonieke werken van de geschiedenis te hebben gelezen. Ik vond dat toen geen gemis, vandaag wel. Vanaf 1985 begon dan mijn academische loopbaan, eerst als assistent daarna als doctorassistent en vanaf 1995 als docent. Ik ben nu net afgezwaaid als gewoon hoogleraar. De boeken en artikels die ik in die kleine 40 jaar zelf heb geschreven, hebben, samen met de ‘output’ -gruwelijk woord- van mijn medewerkers, master- en doctoraatsstudenten en directe collega’s, mijn lezend/schrijvend leven natuurlijk het meest gemarkeerd, al was het maar omdat daar veruit het meeste tijd is in gekropen. Maar ook omdat ik het geluk heb gehad omringd te zijn geweest met studenten en collega’s die soms uitstekende en inspirerende historiografie hebben gepleegd. Toch zul je geen van deze prachtige boeken terugvinden in de toonkasten. Een keuze maken, was te verscheurend. Wat ik wel toon, zijn enkele academische werken die voor mij richtinggevend zijn geweest. En voorts romans en andere boeken die mijn leven kleur en smaak hebben gegeven. Vaak zijn het boeken die verbonden zijn met vriendschappen of met sferen waarin ik geleefd heb. Of ze allemaal aanbevelenswaardig zijn, zal ik niet beweren. Ze hebben betekenis voor mij, dat is al. Veel plezier gewenst.
- Pietje Puk - Henri Arnoldus
Thuis was er geen leescultuur en zelf hing ik liever in de bomen dan in de boeken. De magie van het voorgelezen worden, heb ik ervaren in het tweede leerjaar bij meester V. Ik herinner me de lome namiddagen waarin hij voorlas uit de avonturen van de vrolijke postbode Pietje Puk. Zowat de hele reeks draaide hij er door. Veel later vernam ik dat meester V. een drankprobleem had en niet veel meer kon dan voorlezen. We hadden in het derde leerjaar een leerachterstand. Maar wat een heerlijke namiddagen. Dank u meester V. Zelf heb ik wel voorgelezen aan mijn kinderen. Pietje Puk maakte plaats voor Harry Potter. Geen van mijn kinderen zijn er fervente lezers door geworden. Maar wat niet is, kan nog komen. - Playboy of Lui of Penthouse of het Belgische seksblad De Lach, 1968-1980
In de krantenwinkel waar ik opgroeide in de jaren 1970 werd een plejade aan sekstijdschriften verkocht. Playboy (ook -girl naar het einde toe), Lui, Penthouse, Praline, De Lach … ze zijn maar het topje van de ijsberg. Als puber en adolescent konden die op mijn bijzondere belangstelling rekenen. Ik heb ze allemaal ‘gelezen’. Dat maakt mij een ervaringsdeskundige in hoe vrouwelijk naakt werd getoond in die epoche. Aanvankelijk werd de schaamstreek verborgen gehouden, dan verschenen de eerste frontale naakten waarop alles te zien was. Vervolgens gingen de benen van de geportretteerde dames meer en meer open waardoor er een glimp van de kleine schaamlippen zichtbaar werd. Soms werden die intieme zichten gecensureerd. Dat gebeurde manueel door gepensioneerden die met zwarte inkt verduisterden wat niet mocht gezien worden. Ik heb er nog onderzoek naar laten uitvoeren om mijn ‘deskundigheid’ te toetsen aan historische bronnen. Het bleek erg moeilijk onderzoek onder meer omdat weinig of geen bibliotheken deze bladen in hun collectie hebben.
Het bekende sekseducatieve Variaties van Mogen Toft en John Fowlie (1969) werd ‘onder de toog’ verkocht. Onze klanten liepen er storm voor. Toch vreemd hoe een boek met zedig in beeld gebrachte ‘standjes’ van echte mensen onder de toog lag, terwijl expliciete seksbeelden op de toog lagen. - De Uitbuiting van de Holocaust - Gie Van den Berghe
Nog ‘onder de toog’ van onze krantenwinkel lag op een bepaald moment de brochure van Richard Harwood Stierven er werkelijk zes miljoen. Het was en is een van de bekendste negationistische pamfletten verspreid in vele talen over de hele wereld. Mijn vader was geen Holocaustontkenner. Maar de radicaal-rechtse netwerken waarin hij zich bewoog verspreidden in de jaren 1970 deze brochure. Wellicht kwamen ze zo onder onze toog terecht. Pijnlijk. Ik heb zelf het negationisme in Vlaanderen bestudeerd en met studenten dit infame pamflet geanalyseerd. Een van de beste gidsen om het negationisme van antwoord te dienen is de Uitbuiting van de Holocaust van Gie Van den Berghe. Hij waarschuwde ook voor het politieke misbruik van de geschiedenis van de jodenuitroeiing en aarzelde niet om tegen vele zere schenen te schoppen. Hij kreeg terecht in 1996 de Arkprijs van het Vrije Woord voor. Wie zijn talrijke geschriften wil leren kennen kan terecht op www.serendib.be. - Pallieter - Felix Timmermans (met inleiding van Kevin Absillis en Wendy Lemmens)
De allereerste keer dat ik werkelijk werd gegrepen door literatuur was toen ik Pallieter leerde kennen zoals die uit de pen van de Lierse auteur Felix Timmermans vloeide. Ik was nog een jonge tiener en ik herinner me nog goed hoe ik na de laatste bladzijde spijt voelde dat het verhaal van de levenslustige boer uit was. Ik las toen en later nog vele andere Vlaamse plattelandsdrama’s, ook die over het Arme Vlaanderen van boer Wortel uit Boerenpsalm, die andere bekende roman van Timmermans, en over andere Vlaamse werkmensen die alleen maar miserie kenden. Nieuwe generaties literatoren zetten ze graag bij het literaire huisvuil. Ik ben Pallieter blijven koesteren en ik was dan ook blij toen in 2016 een nieuwe uitgave verscheen bezorgd en ingeleid door de Antwerpse literatuurhistorici Kevin Absillis en Wendy Lemmens die in herinnering brachten dat Pallieter door de eigentijdse kritiek ook internationaal onthaald werd als grote Literatuur. - De Verwondering - Hugo Claus (bezorgd door Wendy Lemmens ; met een nawoord van Kevin Absillis)
Op de middelbare school heb ik weinig of geen grote literatuur leren smaken. Op een uitzondering na. Willy Van der Veken was mijn leraar Nederlands in het laatste jaar. Ik zat in het Berthoutinstituut van Mechelen (vandaag BimSem) in de richting menswetenschappen. Zoals de meeste van mijn klasgenoten was ik ongeveer voor zowat alle andere richtingen ‘geclausuleerd’. Mijn middelbare schoolcarrière liep niet bepaald over rozen. Menswetenschappen was nochtans een mooie richting en meneer Van der Veken behandelde ons als volwassenen. En dus lazen we De Verwondering van Hugo Claus. Ik begreep er niet veel van, maar wellicht precies daarom intrigeerde het boek. Vele jaren later toen ik de geschiedenis van de collaboratie in Vlaanderen grondig had bestudeerd, heb ik het boek herlezen en de ingenieuze vertelling begrepen als Claus’ persoonlijke worsteling met dat belaste verleden dat ook het zijne was. Ik heb nog veel meer van Claus gelezen, uiteraard ook Het Verdriet van België, het meest ongelezen boek van Vlaanderen, zo wordt beweerd. Ten onrechte. Waarmee ik bedoel: lees het. - De Duitse Ideologie. Deel I Feuerbach (uitgave SUN, indien mogelijk van 1974) - Karl Marx
In mijn opleiding geschiedenis in Antwerpen en Gent in de late jaren 1970 begin 1980 heb ik verrassend weinig moeten lezen en al zeker geen sleutelwerken. Een uitzondering is dit vroege werk van Karl Marx dat we een heel semester lang bespraken in het vak Politieke Leerstelsels van Helmut Gaus, die destijds als historicus de afdeling Politieke Wetenschappen van de UGent bestierde. Het was een intensieve leeservaring die me de diepgang van Marx’ historisch materialisme deed begrijpen. Misschien moesten we in onze curricula meer vakken met de bestudering van enkele sleutelteksten inlassen. Less is soms more. En voor overbelaste lesgevers kan het een verlichting zijn. Een beetje zoals Pietje Puk in het tweede leerjaar. - Franny and Zooey - J.D. Salinger
Aan de universiteit kwam ik in nieuwe sociale werelden terecht, maakte er nieuwe vrienden, kreeg een nieuw lief die vandaag nog mijn vrouw is. Met die nieuwe horizonten kwam ook een nieuw leesparcours. Samen boeken lezen en er over van gedachten wisselen, stimuleerden mijn leescultuur. Lezen en vriendschappen hingen toen nog samen. Zo ontdekte ik stilaan wereldliteratuur. Salinger bijvoorbeeld. Zijn beroemde The Catcher in the Rye kon me niet geweldig bekoren, maar zijn verhalen over Franny en Zooey en hun briljante gezinsleden voeren met terug naar een sfeer van vriendschap en geborgenheid. Daar handelen ook de verhalen over. Prachtig. - De oorlog van het einde van de wereld - Mario Vargas Llosa
Mijn ontdekkingstocht van de wereldliteratuur bracht me bij Mario Vargas Llosa. Hij heeft vele genres beoefent en ik heb veel van hem gelezen. Mogelijk behoort deze roman niet tot zijn beste werk, maar ik herinner me dit fors historisch epos als een boek dat voor mij had mogen blijven duren. Men zegt wel eens dat wie van Llosa houdt, die andere reus van de Latijns-Amerikaanse literatuur niet kan smaken. Bij mij was dat het geval. Liefde in tijden van cholera ben ik niet doorgeraakt. Honderd jaar eenzaamheid idem. Sorry Gabriel García Márquez. Ik heb ook respect voor schrijvers die niet alleen peroreren over een betere wereld maar ook zelf de hand aan de ploeg slaan. Llosa heeft zich actief gemengd in de Peruviaanse politiek en deed tevergeefs een gooi naar het presidentschap. Maar dat hij zich onlangs aan de zijde van Spaanse rechts-nationalisten schaarde tegen het Catalanisme, vond ik beneden alle peil. Mogelijk heeft het daar mee te maken dat ik al lang niets meer van hem lees. Als levende schrijvers zich als eikels gedragen of aanstellen, wil ik hun werk niet lezen. Voor dode schrijvers lukt dat gelukkig wel. - Een schitterend ongeluk - Wim Kayzer
Een schitterend ongeluk is een boek dat je niet moet lezen om het gelezen te hebben. Het is de neerslag van interviews over grote levensvragen die de bekende onlangs overleden Nederlandse documentairemaker Wim Kayzer maakte met wetenschappers. Wat is de zin van het leven? Waar komen we vandaan? Welke betekenis heeft het bestaan? Ik keer er ademloos naar in januari 1993 op de Nederlandse kwaliteitszender VPRO. Het waren lange heerlijke zondagavonden met ook nog Koot en Bie, het geniale Nederlandse duo en nog zo veel meer toptelevisie. Kayzer maakte later nog het al even prachtige Nauwgezet maar wanhopig, interviews met schrijvers, filosofen en wetenschappers. Márquez was een van de geïnterviewden en ook daar viel hij tegen. Een schitterend ongeluk blijft voor mij een gesloten boek. Ik ben bang dat de inhoud tegenvalt en ik wil de herinnering aan die magistrale VPRO-avonden niet bezoedelen. Soms moet je je herinneringen laten voor wat ze zijn. Laat dat gezegd zijn door een historicus. - Tuinfeest - György Konrad
Uit Kayers Nauwgezet maar wanhopig leerde ik de HongaarsJoodse schrijver György Konrad kennen. Hij was in de documentaire een van de meest indrukwekkende stemmen en dus wilde ik zijn werk leren kennen. Ik bewaar alleen een herinnering aan de sfeer die dit caleidoscopische boek oproept over de verschrikkingen die de Hongaarse Joden ondergingen, maar ook over blije intieme zaken die de ik-figuur meemaakte. Ik herinner me de roman ook als een ‘moeilijk’ boek en hoe ik in de tijd dat ik het las een voorliefde had voor dit soort van boeken. - Legende van een zelfmoord - David Vann
Ik heb voor de samenstelling van dit boekje en deze tentoonstelling langs de rijen romans gedwaald in onze huisbibliotheek. Dat zijn er meer dan duizend, vooral dankzij de verzamelwoede van mijn vrouw die na haar geschiedenisstudie een loopbaan als bibliothecaresse heeft uitgebouwd. Ik heb er maar een fractie van gelezen en in de fractie was het moeilijk kiezen. De inhoud of minstens de sfeer van sommige romans lichtten meteen op in mijn herinnering, van andere herinner ik me alleen dat ik ze ooit heb gelezen, meer niet. En de niet weinig boeken die ik ontleende van een bibliotheek of van vrienden en netjes terug inleverde, zijn meestal al helemaal verdwenen in vergetelheid. Een uitzondering is Legende van een zelfmoord van de Amerikaanse auteur David Vann over de relatie tussen een vader en een zoon in het onherbergzame Alaska waar ze gaan vissen op zalm. Het boek eindigt met een vuistslag in het gezicht van de lezer die onvergetelijk is. - (Mannen) Op weg naar een dansfeest - Richard Powers
Mannen op weg naar een dansfeest van de briljante Amerikaanse romancier Richard Powers ontdekte ik ergens in de tweede helft van de jaren 1990. Het boek ademt geschiedenis met ingenieus in elkaar geweven verhalen over de Duitse fotograaf August Sanders, de Amerikaanse autobouwer Henry Ford en zoveel meer uit de geschiedenis van de Twintigste Eeuw. Powers schreef nog meer meesterwerken zoals De dubbele helix van het verlangen over de ontrafeling van menselijke chromosomen en computerwetenschap. Zijn romans koppelen geschiedenis aan prachtige verhalen. Over Mannen op weg naar een dansfeest was ik zo verrukt, dat ik de hele voorraad in De Slegte van Antwerpen heb opgekocht om uit te delen aan vrienden. - Waterland - Graham Swift
Maar de mooiste roman over mijn vakgebied is toch Waterland van de Engelse schrijver Graham Swift. Ik koester dit boek als een intieme herinnering. Het gaat over een leraar geschiedenis die zijn leerlingen de liefde voor zijn vak bijbrengt, over de Fens, een polderlandschap in Oost-Engeland, en over paling, die ik graag eet in het groen, maar die ik sedert zijn in Waterland beschreven wonderbaarlijke levensloop niet meer achteloos kan verorberen.
En het gaat over geschiedenis: "Het is eigenaardig […], maar hoe meer je de gebeurtenissen probeert te ontleden, des te meer verlies je je greep op wat je aanvankelijk vanzelfsprekend beschouwde – des te meer lijkt het allemaal nooit echt te zijn gebeurd, maar op de een of andere manier alleen te gebeuren in de verbeelding…"
Swift verwoordt in een zin, de adembenemende twijfel die menig historicus ervaart als hij in de diepte van zijn vak duikt.
Laat mij het dan nu maar hebben over vakliteratuur in de volgende toonkasten - Het Klauwen van de Leeuw - Marc Reynebeau
Naar aanleiding van mijn nakende pensioen werd ik in sommige kranten en weekbladen de ‘bekendste historicus’ van Vlaanderen genoemd en ik kreeg vorig jaar dan ook nog de driejaarlijkse prijs voor -vreselijk woord - ‘wetenschapsvulgarisatie’. Ik heb geen last van valse bescheidenheid. Maar de waarheid heeft ook zijn rechten. Er zijn zoveel historici binnen academia die deze kwalificatie minstens zo veel verdienen. En zeker buiten academia. Voor mij is Marc Reynebeau de bekendste historicus van Vlaanderen. Hij heeft er bij mijn weten nooit een prijs voor gekregen. Zijn Het Klauwen van de Leeuw is een van zijn beste boeken. Hij vulgariseerde er het moderne nationalisme-onderzoek mee voor de Vlaamse lezer. - Bijdragen tot de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, nr. 8, 1984 (integraal gevuld met het vijfde deel van Albert De Jonghe’s, De strijd Himmler-Reeder om de benoeming van een HSSPF te Brussel)
Albert De Jonghe is een ‘historian’s historian’. Zijn naam is nog weinig bekend, maar hij legde de basis voor een wetenschappelijk verantwoorde analyse van het Duitse bezettingsbestuur in relatie tot Belgische overheden en collaborerende partijen in de Tweede Wereldoorlog. In zijn boek Hitler en het politieke lot van België ontmantelde hij de Leopoldistische propaganda over de Koningskwestie. Veel minder bekend is de vijfdelige artikelenreels over de politieke strijd tussen Reichsführer-SS Heinrich Himmler en de chef van het Duitse militaire bestuur in België en Noord-Frankrijk Eggert Reeder. Alle Belgische oorlogshistorici kennen en waarderen dit basiswerk. Zelf ben ik als historicus sterk beïnvloed door De Jonghe. Ik hou ervan hoe hij in zijn werk de bronnen laat spreken. Hij had weinig last van postmoderne twijfel en was ervan overtuigd dat doorgedreven heuristiek tot de waarheid kon doordringen. Dat is ook mijn zuurstoftank als ik in ademnood geraak. - Honderd jaar Vlaamse beweging (3de deel In en rond Wereldoorlog II) - Lode Wils
Nog naar aanleiding van mijn nakende pensionering, werd ik in sommige media de belangrijkste historicus over de Vlaamse beweging genoemd. Quod non. Dat is zonder enige twijfel de Leuvense historicus Lode Wils. Hij heeft een indrukwekkend oeuvre geschreven dat bijna integraal is gewijd aan de geschiedenis van de Vlaamse beweging en de ontwikkeling van naties in de Lage Landen. Nog dit jaar verscheen op zijn 94ste Vlaamse beweging, sociale beweging? Wils heeft tal van misvattingen en mythes over de Vlaamse beweging en het anti-Belgisch Vlaams-nationalisme ontkracht en rechtgezet. Ook over de flirt met het fascisme en de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het derde deel van Honderd jaar Vlaamse beweging handelt daarover. Ik ben in mijn eigen werk vaak in dialoog gegaan met het oeuvre van Wils. - Adresboek van het OSGG - Aurèle Looman, 2016
Historici die aan de UGent hun diploma haalden, kunnen aansluiten bij een van de meeste bloeiende alumniverenigingen aan deze universiteit. Dat is niet het minst de verdienste van Aurèle Looman die meer dan veertig jaar tot 2016 als secretaris-penningmeester de organisatie runde. Hij hield de adressen, studietrajecten, beroepscarrières van alle Gentse historici minutieus bij en bracht ze samen in een adresboek dat ter beschikking werd gesteld aan alle betalende leden van de Oud Studenten Geschiedenis van de Universiteit Gent (OSGG). De laatste editie verscheen in 2016 en bevat de gegevens van 4.485 Gentse historici afgestudeerd tussen 1891 en 2015. De huidige GPRC-regels maken het niet meer mogelijk een dergelijke schatkamer aan gegevens te verzamelen, laat staan te publiceren. Ik ben zelf inmiddels bijna veertig jaar lid van het bestuur van het OSGG en heb het adresboek talloze malen geconsulteerd. Het was en is nog steeds een geweldig hulpmiddel en een verboden boek inmiddels. - De Welwillenden - Jonathan Littell
Wie aan verboden boeken denkt, ziet al gauw bruinhemden met fakkels en die bruinhemden leidden haast onvermijdelijk naar de infame jodenvervolging in de jaren 1930-1940. De geschiedenis van de jodenuitroeiing door het nationaal-socialisme tijdens de Tweede Wereldoorlog is een onderwerp waar elke historicus die zich bezighoudt met de Twintigste Eeuw vroeg of laat mee te maken krijgt. Naarmate de tijd verder schrijdt, komt de ‘Holocaust’ almaar centraler te staan in de herinnering. We kijken steeds meer naar de voorbije eeuw door de poort van Auschwitz. Vragen over goed en kwaad zijn nooit helemaal te scheiden van onze omgang met het verleden. De ‘Shoah’ heeft inmiddels duizenden historici en andere wetenschappers, kunstenaars en schrijvers uitgedaagd en geïnspireerd. De Welwillenden, de oorspronkelijk in het Frans geschreven bekroonde roman van de Amerikaanse auteur Jonathan Littell, is voor mij een van de interessantste boeken die ik las over het onderwerp. Littell verwerkt tonnen academische literatuur in een verhaal geschreven vanuit het perspectief van een dader waarmee de lezer zich kan identificeren. ‘Als u geboren bent in een land en in een tijd waarin niemand uw vrouw en kinderen komt vermoorden en waarin ook niemand u vraagt andermans vrouw en kinderen te vermoorden, prijs dan de Heer en ga in vrede. Maar vergeet dit nooit: u hebt misschien meer geluk gehad dan ik, maar dat maakt u nog niet tot een beter mens’. Wat een hamerslag! Hoe zou mijn leven gelopen zijn mocht ik niet in 1960 maar in 1920 geboren zijn? - 1942. Het jaar van de stilte - Herman Van Goethem
De jodenuitroeiing is niet alleen een verhaal van daders en slachtoffers, maar ook van omstanders en omstandigheden. En die omstandigheden zijn alledaags. Het is een verhaal van administraties, dagelijkse handelingen, gewoontes in een ongewone tijd. Het gaat over wegkijken, (niet) handelen tegen beter weten in, het schijnbaar onvermijdelijke ondergaan. Ja er zijn tijdgenoten die met hun handelen en hun leven bewijzen dat niets onvermijdelijk is. Maar ook zij zijn vaak gestuurd door omstandigheden. Wil van Jeroen Olyslaegers snijdt diep in deze thematieken. De roman is schatplichtig aan het werk van de Antwerpse historicus Herman Van Goethem. Diens 1942. Het jaar van de stilte gaat over hoe in Antwerpen het stadsbestuur en andere overheden betrokken geraakte bij het overleveren van hun joodse stadsgenoten aan de bezetter. De pas geopende permanente tentoonstelling over Antwerpen in de Tweede Wereldoorlog in het MAS gaat deze kwestie niet uit de weg. Historiografie moet in de eerste plaats aan waarheidsvinding doen zodat anderen daarmee aan de slag kunnen in kunst, literatuur en tentoonstellingen. - De Opgang - Stefan Hertmans
Ik heb de voorbije decennia zowat alle romans gelezen die handelen over de ‘Kwade Jaren’, zoals Arthur De Bruyne, de geschiedschrijver van ’t Pallieterke in de jaren 1970 de kwestie van de Vlaams-nationalistische collaboratie en de bestraffing ervan noemde. Waar De Bruyne ten zeerste heeft bijgedragen tot de vergoelijkende mythevorming, hebben tal van romanschrijvers de bijl gezet in dit kwalijke gewas. Hugo Claus op de eerste plaats, daar handelde ik eerder al over. In deze toonkast konden vele andere boeken over collaboratie, repressie en hun doorwerking hebben gelegen: Bloedgetuigen van Johan De Boose, Marcel van Erwin Mortier, De Draaischijf van Tom Lanoye, Hubertina van Kristien Hemmerechts om er maar enkele te noemen. Dat ik voor De Opgang van Stefan Hertmans heb gekozen komt omdat ik het een zeer geslaagde roman vind van een auteur die zijn talent gebruikt om een historisch personage tot leven te brengen en tegelijk toch dicht bij de feiten blijft. Voor dat laatste is onderzoek in de bronnen noodzakelijk. Ik koos ook voor dit boek omdat ik de zoon en de dochter van het hoofdpersonage, de Gentse collaborateur Willem Verhulst, heb gekend (of ken, want de dochter leeft nog) en heb meegeleefd met hun worsteling de donkere collaboratie van hun vader een plaats te geven in hun leven. - Tussen Oder en Zenne - Joseph Pearce
Tussen academische historiografie en romans zit het genre van de literaire non-fictie. Ik maak sedert een aantal jaren deel uit van een commissie in de schoot van Literatuur Vlaanderen die zich buigt over dit genre. Geschiedenis en in het bijzonder de Tweede Wereldoorlog zijn er vaste prik. Maar ook los van deze commissie heb ik veel gelezen van auteurs die hun persoonlijke omgang met dit gevoelige verleden in knappe boeken verwerken. Zwijgen van Ingrid Vander Veken, Zwijg als je praat van Roel Verschueren, De vlucht van de witte ballonnen van Charlotte Berghaeghe, Heldendom van Gretel van den Broek, Valavond van Marita De Sterck. Zijn naam was Clement Dielis van Tjen Mampaey … Ook hier hadden zo veel andere recente werken kunnen liggen. Ik kies voor Tussen Oder en Zenne waarin Joseph Pearce de werelden van zijn twee grootvaders beschrijft. De ene een Jood uit Breslau (vandaag Wroclav), die zijn stad aan de Oder moet ontvluchten om aan een gewisse dood door nazigeweld te ontkomen, de andere een Vlaamsgezinde kruidenier uit Vilvoorde aan de Zenne die langs de collaboratie scheert. De twee levens kruisen elkaar door het huwelijk en het onwaarschijnlijke parcours van Werner Peritz die door de geschiedenis transformeert in Werner Pearce. Zijn zoon Joseph maakt er literatuur van.
Sonia Vandepitte in 21 boeken
Er zijn zoveel boeken waarvan ik kan genieten – ze slepen me mee in een verhaal, ze brengen me een nieuw inzicht, ze bieden me een ander perspectief. De boeken die ik hier verzameld heb, zijn boeken die een belangrijke rol in mijn leven gespeeld hebben. Het zijn niet noodzakelijkerwijs de boeken die ik zeker nog eens wil herlezen of aan anderen wil aanbevelen. Het zijn boeken die voor mij een sterk associatieve betekenis hebben. Sommige ervan hebben mijn karakter gevormd, of hun woorden hebben me moed ingesproken, of troost geboden, of zelfs bepaalde angsten ontwikkeld, en andere hebben dan weer mijn vlijt, mijn dienstbaarheid, mijn veerkracht gevoed.
Ze leerden me ook al snel het verschil tussen realiteit en fantasie kennen – neen, kabouters bestaan niet echt, maar je kan er wel over fantaseren. Of ze toonden me het verschil tussen feit en fictie – neen, dit is niet echt gebeurd, maar het had kunnen gebeuren. Het is vooral die fictieve wereld die ik gezocht heb en nog steeds zoek als ik wil lezen. Die portie fictie speelt waarschijnlijk een rol bij het verwerken van de realiteit. De verhalen doen me nadenken over het leven, situaties inschatten, andere mensen en anders-zijn respecteren, aanvaarden, waarderen en zelfs bewonderen. Veel bouwsteentjes van mijn empathie komen uit die boeken. Andere boeken hebben me op meer directe en expliciete manier getoond wat goed is voor mij en hoe ik kan handelen. En nog andere spelen dan weer een heel unieke rol. Hier zijn ze dan, in de volgorde dat ze mijn levenspad kruisten:
- Dick Bruna, Het vogeltje.
1963 Oostende
Ik krijg mijn eerste boekje. Ik kan al lezen. Ja, ik ga naar de kleuterklas.
Heeft dit boekje ertoe geleid dat ik later een reiger, een ijverige ijsvogel, een uiltje, een sociable weaver, een witte raaf genoemd werd? Alleen in mijn dromen kan ik vliegen … - Lidboekje Sea-Scouts en Sea-Guides van België
1966 Oostende
Dit is geen boekje dat je in de bibliotheek vindt 😊. Toen ik acht jaar was, heb ik met die woorden een belofte gedaan. Het zijn woorden die zich diep in mijn brein genesteld hebben. Ze sturen mijn handelen – onbewust – waarschijnlijk elke dag. - Een schoolatlas waar ook een plaat van de VS in zit
1967 Oostende
Ginder, aan de andere kant van de Oceaan, Papa, ben jij in het water terechtgekomen en hebben de golven je meegenomen. Wij zijn opgelucht – het is niet meer mogelijk dat je ons nog pijn zou doen. Maar ik begrijp er niets van: je kon toch zwemmen, en die avond was je toch zo lief voor mij? - Aldous Huxley, Brave New World
1975 Oostende
Wat een akelige wereld wordt hier beschreven. Hier wil ik niet aan meedoen. Ik ga geen wiskunde of fysica studeren, zelfs al krijg ik hiervoor de schoolprijs van beste leerling. - Stijn Streuvels, De Vlasschaard
1976 Oostende
Ik hou van lezen en ik kan die natuur- en klimaatbeschrijvingen echt wel appreciëren – het is alsof ik zelf in die storm sta. Ja, ouderwetse stijl, maar daar lijk ik geen moeite mee te hebben (al lijk ik zowat de enige van mijn klas te zijn). Zal ik Germaanse studeren? ‘Mijnheer, zal ik dat wel kunnen?’ ‘Als je werkt, lukt het je wel.’
2020 Sint-Martens-Latem
Vandaag woon ik dicht bij de Leie. Voor de cursus natuurgids heb ik het Vlasdijkje in de Latemse Meersen gekozen. In corona-tijd begin ik er wortels te groeien – voor het eerst in mijn leven. - William Wordsworth, Poetical works
1976-1979 Rijksuniversiteit Gent
Voor professor Schrickx moeten we veel romantische gedichten vertalen. Wordsworth is mijn favoriet – voor mij is hij het meest transparant – en ik herken mezelf in de beschrijvingen van het effect van de natuur op het gevoel. - Chambers Twentieth Century Dictionary
1976-1979 Rijksuniversiteit Gent
Wat een rijke bron van informatie. Medestudenten komen bij me aankloppen voor de betekenis van woorden die zij in hun woordenboeken niet kunnen vinden.
1990 Sint-Martens-Latem
In de jaren negentig ligt dit woordenboek op de gezinstafel. De Vrouwen (ja, dit woordenboek is van vrouwelijke makelij), zoals we het zijn beginnen noemen, helpen ons bij het oplossen van de Guardian Weekly cryptic crosswords, in een tijdperk nog voor het internet zo goed ontwikkeld was. - Jean-Paul Sartre, La Nausée
1976-1979 Rijksuniversiteit Gent
Dit is het soort boek dat me mentaal beangstigt. Ik ben niet opgewassen tegen de negatieve gedachtestroom erin. Ze neemt mij mee en sleurt me in een eenzame, eindeloze zoektocht naar het waardevolle in het leven en ik stoot op veel onbegrip. De bewapeningswedloop beleeft ongekende hoogten.
2023 Sint-Martens-Latem
Vandaag wil ik dit boek wel eens opnieuw proberen herlezen – ik denk dat ik nu mentaal wel sterk sta. Maar ik begrijp zo goed de jongeren van vandaag die zoeken naar een zinvolle toekomst en moeite hebben om hoop daarop te kunnen koesteren. - Knut Hamsun, Pan
1976-1979 R Rijksuniversiteit Gent
Zoals Wordsworth, een romanticus waar ik wel van houd. Hij leidt me naar het Noorse gebergte, naar het land van de fjorden, mijn droomland – maar niet uit mijn eenzaamheid. - Leif Ryvarden & Per J. Tømmeraas, Alta-Kautokeino vassdraget
1980-1981 Universitetet i Oslo
Ik heb een beurs gekregen om Noors in Noorwegen te studeren, een heel jaar lang. Er zijn veel protesten in Oslo tegen de aanleg van een stuwdam op de Alta-rivier in Kautokeino. Die is wel geopend in 1987. Wat een prachtig boek over de geschiedenis, cultuur en natuur ligt daar in de winkel. Dit kan ik me alleen aanschaffen als ik op iets anders bezuinig. Een heel jaar lang eet ik geen chocolade en in juni heb ik het geld om het boek mee naar België te nemen. - Kafka, Der Prozesss
1981-1984 Brugge
Hoe ingewikkeld is onze samenleving geworden. Een nachtmerrie voor sommigen – vaak – ook vandaag nog. Als ik moeilijkheden als kafkaesk kan herkennen en benoemen, dan wordt de pijn wat verzacht door de galgenhumor die me de herinnering aan het boek bezorgt. Maar wat een ingenieuze vondst toch van machthebbers om hun positie te kunnen blijven behouden: verdeel en heers, zie ik erin. - M. K. Ghandi, An Autobiography, or The Story of My Experiments with Truth
1981-1984 Brugge
Wat een moedig persoon. Blijven geloven dat vreedzaam protest verandering kan teweegbrengen. Wat een voorbeeld. Wat een mentaal vermogen. - Hermann Hesse, Narziss und Goldmund
1981-1984 Brugge
Nog een romanticus, zoeker, natuurliefhebber. Ik herken mezelf en verlang naar een liefde zoals tussen Narziss en Goldmund. - Tolkien, The Lord of the Rings
1981-1984 Brugge
Dit boek heeft me in zijn fantasiewereld kunnen meesleuren. Het taalgebruik en de liederen brengen de wereld tot leven. Ik lees het boek tijdens een zomerreis in Noorwegen, samen met vriendinnen die het boek al kennen. Zij herkennen daar allerlei landschappen uit het boek. Frodo’s moed, doorzetting en volharding wil ik omarmen. En wil die ook zelf tot uiting brengen. Maar ik voel me een verdwaalde Ent en zoek mijn familie. - Dan Sperber and Deirdre Wilson, Relevance theory
1986-1987 University College London
This is not an easy book for me, Deirdre. You need to explain quite a few things. But your patience conquers me and I am able to see how I can combine the theory to my empirical work on causal constructions for my PhD. More importantly, I can now understand much better how misunderstandings come about. Sadly, not so many people truly understand the theory. - Benjamin Spock and Michael B. Rothenberg, Dr Spock’s Baby ad Child Care
1990 Sint-Martens-Latem
Ik probeer een huilbaby op mijn arm tot rust te brengen, al wandelend in de huiskamer of keuken of slaapkamer - stilstaan of zitten lukt niet. Ik heb een grote leeshonger, maar alleen de woorden van Spock brengen de baby tot rust – kan ik zelf in die woorden geloven en vind ik er zo troost in zodat ik die kalmte aan de baby kan doorgeven? Keer op keer lukt het. En mijn honger naar een ander boek neem ik er maar bij. - Connie Palmen, De Vriendschap
1990 Sint-Martens-Latem
Palmen gaat zo uitgebreid in op een jeugdvriendschap dat ik me meteen herken en verplaatst voel in het verleden. De tijd die ik met mijn beste vriendin heb doorgebracht is zo kostbaar, zo vol van positieve emotie. Ik ontmoet haar opnieuw tijdens een schoolreünie en daar vertelt ze dat ze De Vriendschap aan het lezen is. We kijken elkaar aan en weten. We spreken nooit af om elkaar te ontmoeten, maar ik weet. - Theodor Zeldin, Conversation
2000 Sint-Martens-Latem
Dit is een pareltje van een boek. De uitgave zelf met de tekeningen, maar vooral de beelden die gebruikt worden om een diep gesprek tussen mensen te beschrijven. Hoe mooi kan dit zijn. Wat een meerwaarde om echt tot elkaar door te dringen in een gesprek.
Misschien heeft dit me ook geholpen om een sociable weaver te worden? - Yuval Noah Harrari, Sapiens: A Brief History of Humankind
2018 Pennine Way
Gert leest dit boek tijdens onze wandeltocht door het hart van Engeland. Hij vertelt erover. Het verontrust me: onze complexe wereld zit niet goed in elkaar. Mijn generatie heeft de hoogtij van de democratie en welvaart in ons land gekend toen we kind waren. Vanuit die gedachte hebben we de volgende generatie opgevoed. Maar zijn zij er klaar voor, en, misschien belangrijker, is de rest van de wereld er klaar voor? Dat ik mijn ecologische voetafdruk moet verkleinen, staat nu als een paal boven water – elke dag.
Boeken 20 en 21 wil ik graag samen presenteren: het zijn de boeken van vandaag en van mijn toekomst, want mijn leven eindigt niet nu of hier. En over een kwarteeuw hoop ik hier nog een deel aan toe te voegen - Esther van Gelder en Norbert Peeters, Flora Batava. 1800-1934 : de wilde planten van Nederland
2023
Dit boek sla ik nu al af en toe open als aanvulling bij mijn studie van de plantenwereld dit semester en het zal ook heel nuttig zijn als ik straks groepjes mensen leid in natuurgebieden. De tekeningen zijn heel inspirerende weerspiegelen de rijke biodiversiteit van ons gebied. Het boek wordt de langstlopende liefdesverklaring aan de Nederlandse flora genoemd. - Bernard Andrès, Automates pour Harpe
Deze muziek hoop ik in de niet al te verre toekomst zelf te kunnen spelen.
De boeken van Désirée Schyns
Ik ontdekte de magie van lezen en literatuur tijdens mijn middelbare schooltijd, dankzij de Limburgse neerlandicus H.J.M.F. Lodewick (1909-1995), auteur van Literaire kunst en van meerdere delen Literatuur Geschiedenis en Bloemlezing. Zo maakte ik kennis met dichters als Martinus Nijhoff en merkte dat je een gedicht kon schrijven over de soldaat die Jezus kruisigde: ‘Ik had hem lief - en sloeg en sloeg en sloeg/ Den spijker door zijn hand in 't hout dat barstte’. Het is van groot belang geweest dat ik via poëzie besefte dat je tegelijk kunt liefhebben en iemand kunt slaan. Vanaf mijn dertiende/veertiende gaven literaire teksten veel stof tot nadenken. Sommige gedichten vond ik zo aangrijpend (bijvoorbeeld van J.C. Bloem) dat ik ze (tot verbijstering van mijn ouders) op de muren van mijn slaapkamer kalkte. Dankzij het verzoek van Paul Buschman om 21 boeken uit te zoeken, ben ik gaan nadenken over de teksten die betekenis voor mij hebben gehad en waarvan sommige me als vrienden al tientallen jaren begeleiden. Ik zag ineens dat ik vaak meerdere pogingen moest ondernemen voordat het geschrevene zich prijsgaf. De leeftijd waarop je een boek leest en het vergaren van kennis van de wereld rondom het boek spelen een enorme rol bij de receptie ervan. Bij mijn keuze zitten opvallend veel vertalingen. Dat is niet toevallig omdat ik 25 jaar vertaling doceerde, als vertaalster werkzaam ben en me bezighoud met denken over vertalen. Ik ben vertalers eeuwig dankbaar: zonder hen had ik zoveel inzichten en leesvreugde moeten missen. Bij dit zelfportret in boeken mag niet onvermeld blijven dat bibliotheken een allesbepalende rol in mijn ontwikkeling hebben gespeeld: de kleine bibliotheek in mijn woonplaats Valkenburg, waar mijn moeder ooit leeszaalassistente was geweest, de bibliotheek van Franse taal- en letterkunde aan de Drift in Utrecht, die van het Maison Descartes aan de Vijzelgracht in Amsterdam (die helaas niet meer bestaat) en vandaag De Krook en de prachtige bibliotheek van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte in Gent. De rode draad die de meeste boeken met elkaar verbindt is het lot van mensen op de vlucht voor oorlog, vervolging en geweld. Maar er staan ook een paar luchtige boeken bij.
- Annie M.G. Schmidt, Ja zuster nee zuster, de geschiedenis van een rusthuis vol herrie, Amsterdam: De arbeiderspers, (1967).
Als kind genoot ik tussen mijn zevende en negende intens van de televisieserie Ja zuster nee zuster, die door de AVRO op zaterdagnamiddag werd uitgezonden en was gebaseerd op een scenario van de Nederlandse schrijfster Annie M.G. Schmidt, met onder anderen Leen Jongewaard en Hetty Blok en een belangrijke gastrol voor cabaretier Wim Sonneveld, die zichzelf speelde en liedjes zong als ‘De kat van ome Willem is op reis geweest’. De serie liep tussen 1966 en 1968 en heeft mij enorm veel vreugde bezorgd. Alle afleveringen waren zo baldadig, gek en speels. De grappige liedjes en het voor mijn oren vreemde Hollandse idioom (wij spraken thuis Limburgs dialect, ‘Holland’ was het buitenland) zijn allesbepalend geweest voor mijn liefde voor de Nederlandse taal, kleinkunst en toneel. Een aantal van de 57 liedjes van Schmidt die Harrie Bannink op muziek zette, zitten nog in mijn hoofd. De televisieafleveringen zijn helaas allemaal verloren gegaan, maar de liedjes zijn er nog en ook een paar buitenopnames werden bewaard. - Anne Frank, Het achterhuis. Dagboekbrieven 11 juni 1942-1 augustus 1944, samengesteld door Otto Frank en Mirjam Pressler, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 1991.
Rond mijn achtste kreeg ik mijn moeders exemplaar van het dagboek van Anne Frank, Het achterhuis, de derde druk uit 1948. Ik herinner me dat mijn moeder zei dat er vreselijke dingen waren gebeurd in de Tweede Wereldoorlog en dat ik Anne’s dagboek om die reden moest lezen. Het lukte echter moeilijk. Ik begreep niet in welke context Anne schreef en kon me geen voorstelling maken van een ‘achterhuis’. Van de Holocaust had ik geen enkele notie. Pas op latere leeftijd heb ik delen uit die oude, ingekorte versie met een voorwoord van Annie-Romein Verschoor gelezen, maar de beste manier om met de leefwereld van dit uitzonderlijke meisje in contact te komen, is wat mij betreft de versie van bezorgster Mirjam Pressler die ik een jaar of vijf geleden ademloos las. De dagboekschrijfster maakt in twee jaar tijd (ze begint haar dagboek op dertienjarige leeftijd) een duizelingwekkende ontwikkeling door, is beschouwend, geestig, spottend en zo ontroerend eerlijk. Haar stem klinkt sprankelend, jeugdig, maar ook volwassen alsof ze in de korte tijd die haar beschoren was, op een kleine oppervlakte en in gevangenschap met haar familie en de andere onderduikers, een heel mensenleven heeft doorlopen en de mensheid heeft weten te doorgronden aan de hand van het dagelijks leven in het Achterhuis. - Arthur Rimbaud, Poésies. Une saison en enfer. Illuminations, préface de René Char, édition établie par Louis Forestier, Paris : Editions Gallimard, 1973.
De kennismaking met de poëzie van Rimbaud tijdens mijn studententijd was een belangrijk en onvergetelijk moment. Wat een flamboyante poëzie van ‘een wonderkind en een total loss’ (Paul Claes) ! Hoewel Jacques Plessen (1921-2007), onze hoogleraar Franse literatuurwetenschap in Utrecht, op het oeuvre van Rimbaud was gepromoveerd, gaf hij zelf geen college over het werk van de voyant. In mijn stukgelezen exemplaar zie ik hoeveel woorden ik heb moeten opzoeken en hoe duister en ongewoon de visionaire taal voor mij was. Niet alleen is Rimbauds poëzie moeilijk te duiden, ik was het Frans nog aan het leren. Om iets te begrijpen van de enigmatische poëzie probeerde ik te vertalen, niet in de laatste plaats omdat een van mijn vrienden vertelde dat Bob Dylan naar ‘Bateau ivre’ verwees. Waar ging dat gedicht eigenlijk over, werd mij gevraagd. Ik ben mijn krakkemikkige vertaling van de dronken boot (gelukkig) kwijtgeraakt en betreur het dat ik niet op de hoogte was van de vertaling van Hans van Pinxteren, die in 1986 (een eerste versie van) Seizoen in de hel. Illuminations en ander proza uitbracht. In 2008 vergeleek ik in de Poëziekrant Van Pinxterens benadering om Rimbaud te vertalen met die van Paul Claes en niet geheel tot mijn verbazing waren er immens grote verschillen tussen beide vertalers. Van Pinxteren beroept zich op zijn inlevingsvermogen, Paul Claes ontleedt de gedichten met analytische precisie. - Clarice Lispector, Agua Viva, traduit du brésilien par Regina Helena de Oliveira Machado, Parijs : Des femmes, 1981.
De naam van de van oorsprong Joods-Oekraïense schrijfster Clarice Lispector (1920-1977) die op tweejarige leeftijd met haar ouders naar Brazilië emigreerde, hoorde ik tijdens een lezing van Hélène Cixous in 1986 in Utrecht. Lispector werd in Nederland en Vlaanderen pas relatief laat ontdekt. Na de biografie van Benjamin Moser uit 2016 werden de meeste boeken van haar hand samen met haar kronieken en haar correspondentie voor Nederlandstalige lezers toegankelijk. Lispector, die door velen als een van de belangrijkste schrijvers van de twintigste eeuw wordt beschouwd, ‘een wereldschrijfster’, werd al in de jaren tachtig vertaald in het Frans, onder meer bij de feministische uitgeverij Des Femmes in Parijs. Na Cixous’ lezing begon ik me te verdiepen in haar volstrekt unieke werk (in Franse vertaling), omdat ik mijn eindscriptie aan een in het Frans vertaalde roman van Lispector wilde wijden. Agua Viva werd in 1973 in Brazilië gepubliceerd en verscheen in een tweetalige uitgave. Ik nam privélessen Portugees om een beter zicht op de brontaal te krijgen. In tegenstelling tot ander werk van Lispector is er nauwelijks een plot en lijkt de tekst eerder op een schilderij van woorden. Het is een bijna mystieke tekst over leven en dood en over het verstrijken van de tijd. Lispector heeft een heel ongewone blik en haar introspectieve werk is doorspekt met paradoxen en oxymoronen. Ik denk met plezier terug aan die tijd toen ik mijn scriptie over dit boek schreef en me verdiepte in de stijlfiguur van het oxymoron. Ik ontdekte toen dat ik graag onderzoek deed. Ook mijn liefde voor het Portugees is toen ontstaan en niet meer overgegaan. - Nina Berberova, C’est moi qui souligne, Autobiographie traduite du russe par Anne et René Misslin, Arles : Actes Sud, 1989.
(Nederlandse vertaling, Cursivering van mij: Autobiografie in twee delen, Marja Wiebes en Margriet Berg, Amsterdam: De Arbeiderspers, 1991).
De Russische schrijfster Nina Berberova (1901-1993) werd in Sint-Petersburg geboren. In 1922 vluchtte zij met haar geliefde, de dichter Vladislav Chodasevitsj (1886-1939), via Berlijn Praag en Sorrento naar Parijs om te ontkomen aan de repressie en zuiveringsacties van de bolsjewieken. Aanvankelijk schreef Berberova gedichten, maar in Frankrijk richtte zij zich steeds meer op proza. In 1926 woonden er 45.000 Russen in Parijs, waar Russische kranten met een enorme oplage werden gedrukt. Berberova werkte als journaliste en publiceerde korte verhalen en novellen in Russische emigrantentijdschriften. Maar ze kreeg in Frankrijk als schrijfster geen voet aan de grond, omdat ze door Sartre en andere intellectuelen, zoals de redacteuren van het literaire tijdschrift La nouvelle revue française, die het Stalin-regime niet afwezen, als ‘reactionair’ werd beschouwd. In 1950 emigreerde Berberova naar de Verenigde Staten, waar ze aan Yale en later aan Princeton doceerde. Berberova werd ‘ontdekt’ door de van oorsprong Belgische uitgever en schrijver Hubert Nyssen (1925-2011), oprichter van de Franse uitgeverij Actes Sud. De in Arles gevestigde uitgeverij verwierf de wereldrechten op Berberova’s werk in vertaling en publiceerde in 1985 een Franse vertaling van een van haar novellen: L’accompagnatrice. Zo ‘debuteerde’ de schrijfster op haar 84-ste en door de vele vertalingen van het boek verwierf ze negen jaar voor haar dood internationale roem. Ik ontdekte haar prachtig vormgegeven novellen (de covers werden ontworpen door Christine Le Boeuf) begin jaren negentig en raakte zeer geïnteresseerd in deze schrijfster, chroniqueur van het lot van Russische ballingen die met nederige, slecht betaalde baantjes het hoofd in den vreemde boven water probeerden te houden. In haar autobiografie vertelt ze over haar emigratie, over de talrijke schrijvers en kunstenaars die ze onderweg ontmoette en over de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen in Frankrijk en in haar voormalige vaderland. - Marcel Proust, À l’ombre des jeunes filles en fleurs, Parijs : Editions Gallimard, 1919.
Tijdens mijn studie Franse taal- en letterkunde in Utrecht kregen we in 1981 college over Du côté de chez Swann. De rest van de Recherche bleef voor mij nog een tijd in duisternis gehuld. Begin jaren negentig raakte ik geïnteresseerd in de vertaling van het werk van Proust en wilde ik in deel 2 verder gaan. Het begin van dit deel is wat taai en ik raakte niet door de vertaling van N. Lijsen heen. Op dat moment wist ik nog niet dat ik 26 jaar later zou worden gevraagd om dit deel samen met mijn echtgenoot Philippe Noble te gaan vertalen! In 2005 onderging ik een operatie en moest ik een tijd het bed houden. Ik besloot opnieuw in À l’ombre des jeunes filles en fleurs te beginnen, en dit keer gebeurde er iets magisch, misschien omdat ik liggend las en de tekst in het Frans tot me nam. Het moment dat de meisjes op het strand verschijnen was zo oogverblindend mooi dat ik het gevoel had te worden opgetild naar een andere wereld. Deze leessensatie, een soort Epifanie, zal ik nooit vergeten. Omdat Philippe en ik dit deel In 2016 hebben hervertaald, is À l’ombre des jeunes filles en fleurs, een van de allermooiste delen van de Recherche, ook een deel van mij geworden. En Proust blijf ik lezen, steeds opnieuw. - Lidia Ginzburg, Omsingeld, notities van een belegerde, vertaald uit het Russisch door Jan Robert Braat, Amsterdam: Pegasus, 1988.
Lidia Ginzburg (1902-1990) was een Russisch-Joodse schrijfster en literatuurwetenschapster. Omsingeld is een prozatekst die ze tijdens de perestrojka publiceerde, maar waaraan ze al in 1942 en 1962 had gewerkt. Het is een indringende beschrijving van het Beleg van Leningrad (1941-1944). Gebaseerd op haar eigen ervaringen en notities en vanuit het perspectief van een fictieve persoon, N., ‘een symbolische mens’, beschrijft Ginzburg het denken en handelen van mensen in extreme omstandigheden, alleen al in de winter van 1941/1942 stierven er een half miljoen burgers de hongerdood. Ginzburg legt de nadruk op het dagelijks bestaan en op de pogingen om te overleven in onleefbare omstandigheden. Zij schreef een van de meest beklemmende boeken die ik ooit heb gelezen. - Natalia Ginzburg, Familielexicon. Herinneringen.
Uit het Italiaans vertaald door J.H. Klinkert-Pötters Vos, Amsterdam: Meulenhoff 1988. Familielexicon, uit het Italiaans vertaald door Jan van der Haar, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 2023.
Begin jaren negentig maakte ik kennis met Natalia Ginzburgs werk. Ik las alle vertalingen van Klinkert-Pötters Vos en Al onze gisterens in de vertaling van Henny Vlot, maar bleef vooral Familielexicon steeds opnieuw lezen. Wat me erin aantrok en nog steeds aantrekt is dat lichtvoetigheid en geestigheid gepaard gaan met een subtiele ondertoon van spijt, rouw en verdriet om de mensen die omkwamen door vervolging en geweld. Familielexicon is niet alleen een ‘herinneringsboek’, maar vooral ook een boek over de (recente) Italiaanse geschiedenis en de ontwikkeling van de Italiaanse naoorlogse literatuur. Het boek wordt gedragen door stemmen: de bulderstem van de Joodse vader van de schrijfster, Giuseppe Levi (hoogleraar biologie aan de universiteit van Turijn), die enorme woedeaanvallen had, de eigenzinnige, spottende stem van haar Proustminnende moeder Lidia, van vrienden zoals de ingenieur en antifascist Adriano Olivetti, die trouwde met Natalia’s zuster Paola, of de oprichter van de Italiaanse socialistische partij Filippo Turati die bij het gezin Levi onderdook om te ontkomen aan zijn achtervolgers tijdens de fascistische dictatuur. - Albert Camus, Le premier homme, Parijs : Editions Gallimard, 1994.
(Nederlandse vertaling De eerste man, Jan Pieter van der Sterre, Amsterdam : De bezige Bij, 1995)
Ik las L’Etranger rond mijn zeventiende, maar kon Algiers moeilijk plaatsen. Mij ontging ook de tragiek van de gekoloniseerde (de naamloze ‘Arabier’) en de Franse kolonisator (vertegenwoordigd door Meursault als pied noir) waarover Kamel Daoud zo treffend schrijft in Meursault: Contre-Enquête (2015). Toch was er die eerste keer al iets meeslepends en vooral raadselachtigs. Ik houd van zijn veelzijdige werk, La peste, Chroniques Algériennes, L’exil et le royaume, en zijn moedige standpunten tegen de stroom in. Het liefst is mij Le premier homme, het boek waaraan Camus in 1960 werkte en waarvan het manuscript werd gevonden in de boekentas die hij bij zich had tijdens het noodlottige auto-ongeval op 4 januari van dat jaar. Zijn dochter Catherine bezorgde het (fragmentarische) boek waarin we niet zozeer de filosoof, of de geëngageerde journalist ontdekken (de eerste die over de hongersnood in Kabylië schreef in 1939 in Alger Républicain in het gekolonialiseerde Algerije), maar de man die via de verbeelding het leven van zijn ouders oproept en op zoek gaat naar zijn vader, die in de Eerste Wereldoorlog het leven liet en in Bretagne begraven werd. De tekst bevat ook herinneringen aan Camus’ jeugd in Algiers en beschrijft de armoede waarin het vaderloze gezin leefde. Meteen in het begin voel je dat er een ‘andere’ Camus aan het woord is, lyrisch en, verrassend, bij vlagen heel poëtisch. - W.G. Sebald, De emigrés. Vier geïllustreerde verhalen vertaald uit het Duits door Ria van Hengel, Amsterdam: Van Gennep, 1993.
Ik kreeg De emigrés cadeau van uitgeefster, Christiane Hardy (1947-2013), die bij Van Gennep talrijke auteurs uit Duitsland en Midden-Europa in Nederlandse vertaling uitbracht. De van oorsprong Duitse Sebald (1944-2001) richtte in 1989 het British Centre for Literary Translation op in Norwich, waar hij literatuurwetenschap doceerde. Ik maakte dankzij De emigrés kennis met een schrijver die al schrijvend onderzoek verricht naar de functie van herinnering en het geheugen in combinatie met de rol van het visuele. Die Ausgewanderten was zijn derde roman en de eerste die in het Nederlands werd vertaald. Ik herinner me nog haarscherp hoe verbluft en betoverd ik was door de vier levensverhalen van migranten die vanuit Duitsland en Litouwen naar Frankrijk, Engeland, Jeruzalem en New York emigreerden. Verdwenen en vergeten mensen, op de vlucht voor pogroms en oorlogsgeweld, die door Sebald via ‘documentaire fictie’ tot leven werden gewekt. - Amos Oz, Een verhaal van liefde en duisternis, vertaald uit het Hebreeuws door Hilde Pach, Amsterdam: De Bezige Bij, 2008.
Amos Oz (1939-2018) werd geboren in Jeruzalem als kind van Joodse ouders (uit Litouwen en Oekraïne) die in de jaren dertig naar het Britse mandaatgebied Palestina emigreerden. Veel van zijn in het Hebreeuws geschreven boeken werden in het Nederlands vertaald en Een verhaal van liefde en duisternis, zijn memoires, is een absoluut hoogtepunt in zijn oeuvre. Net als bij de memoires van Berberova en bij de emigrés van Sebald ben je getuige van de geschiedenis en van het lot van ballingen en migranten. Oz vertelt over de stichting van de staat Israël (vanuit het perspectief van zijn zionistische familie), hoe hij zich op zijn veertiende losmaakte van het gezin en in een kibboets ging wonen en hoe hij de zelfmoord van zijn moeder probeerde te verwerken. Net als Natalia Ginzburg brengt hij allerlei stemmen tot leven, die van zijn vader, de grootouders, de tante en de echtgenote van zijn geleerde oudoom. De autobiografie bevat Bijbelse taal en reflecteert over het verschil tussen Bijbels en modern Hebreeuws. In het Hebreeuws weerklinkt het Russisch van opa Alexander, soms spreekt de vader spottend in hoofse taal om zijn zoon gespeeld beleefd te plagen. Oz speelt ook het generatieverschil uit tussen de ouderen die Hebreeuws nog uit de boeken hadden geleerd en het gebrekkig spraken en de jongere generatie waartoe Amos Oz behoorde. De jonge generatie sprak een taal die als spreektaal voor een deel opnieuw moest worden uitgevonden, het Ivriet, een woord dat Oz overigens niet gebruikt. Hierdoor ontstaan komische en hilarische misverstanden die ook, dankzij de vertaalster, in het Nederlands worden uitgedrukt. - André Schwartz-Bart, Le dernier des justes, Parijs : Editions du Seuil, 1959.
(Nederlandse vertaling De laatste der rechtvaardigen, vertaald door en met een nawoord van Eveline van Hemert, Amsterdam: Meulenhoff, 2003.)
De verschijning in 1959 van Le dernier des justes van de toen volstrekt onbekende debutant André Schwarz-Bart (1928-2006), bleef bepaald niet onopgemerkt. Het boek kreeg de Prix Goncourt en werd de grootste Franse roman sinds La peste (1947) van Albert Camus genoemd. In deze roman van Schwarz-Bart kwam voor het eerst – in ieder geval in Frankrijk – de Jodenvervolging in fictie aan de orde en dat op een heel eigenzinnige manier. De laatste der rechtvaardigen is een groots opgezet fresco waarin de auteur niet alleen de gruwelen van de holocaust oproept, maar tevens een zoektocht onderneemt naar de Jodenvervolgingen door de eeuwen heen. Die tocht begint in 1185, bij een pogrom in York, de eerst bekende Jodenvervolging van de moderne tijd. Sinds die gebeurtenis is er altijd iemand geweest die het lijden van het jodendom en van de hele mensheid op zijn schouders nam. Schwarz-Bart beschrijft deze generaties ‘rechtvaardigen’ of ‘Lamed-wav’ en eindigt bij de laatste van hen, Ernie Levy, die sterft in een concentratiekamp. Het boek is een wonderlijke mengeling van joodse legendes en verhalen, van historische bronnen uit de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw en persoonlijke ervaringen. In 2003 verscheen een hervertaling van dit volstrekt unieke boek door Eveline van Hemert. Dankzij deze vertaling werd ik attent gemaakt op Schwarz-Bart en vond ik een eerste druk uit 1959 in de boekenkast van mijn Franse schoonouders. In 2004 nodigde ik Van Hemert uit voor een gastcollege om over haar prachtige vertaling te vertellen. - Nagieb Mahfoez, Kinderen van Gabalawi, vertaald uit het Arabisch door Richard van Leeuwen en Djûke Poppinga, Breda: De Geus, 1999.
Tussen 1993 en 2001 schreef ik als freelance literair journaliste recensies over Arabische in het Nederlands vertaalde literatuur voor het dagblad Trouw. Een van de boeken die ik indertijd recenseerde, heeft een onuitwisbare indruk op me gemaakt. Nobelprijswinnaar Mahfoez (1911-2006) publiceerde het net als Le dernier des justes in 1959. Kinderen van Gabalawi is een parabel die het lot van meerdere generaties in dezelfde steeg beschrijft. We lezen over het personage Gabalawi, die veel trekken heeft van de oudtestamentische God en naar wie de wijk is vernoemd waar zich generaties lang zoveel onrecht en geweld afspeelt. De verhalen zijn opgetekend door een alwetende verteller die aantekeningen heeft gemaakt op basis van de orale overlevering over de wijk en de verhalen die door vedelspelers op muziek zijn gezet. Er is sprake van een paradijs, waarin stamvader Gabalawi met zijn zonen in weelde en geluk leeft, maar natuurlijk wordt iedereen er langzamerhand uit verdreven. Adham en Idries worden door hun vader buiten de deur gezet en zijn gedwongen hun leven in armoede en ellende te slijten. Jaloezie, hebzucht, haat en nijd worden zo intens en indringend beschreven dat je als lezer bij de keel wordt gegrepen wanneer bijvoorbeeld Adhams zoon Kadri zijn eigen broer Hoemaam uit afgunst vermoordt. De verteller plaatst steeds één man in het centrum van een hoofdstuk. Hoewel het een parabel is over de uitzichtloze maatschappelijke en politieke situatie in het Egypte van 1959 na de staatsgreep van Nasser (in 1953) en de uitbuiting van een door corruptie en willekeur geteisterde, weerloze bevolking is het boek van een betoverende schoonheid. Op 14 oktober 1994 werd de schrijver door moslimextremisten voor zijn huis in Caïro neergestoken, omdat hij als een afvallige werd beschouwd na de publicatie van Kinderen van Gabalawi. Hij overleefde de aanslag. - Charles-Edgar du Perron, Het land van herkomst. Verzameld werk III, Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1954.
Schrijver, journalist en dichter E. Du Perron (1899-1940) geeft in Het land van herkomst (1935), een kosmopolitische en geëngageerde roman, een complex beeld van het intellectuele leven van een Nederlandse intellectueel in Parijs. In de verhulde autobiografie kijkt Arthur Ducroo ook terug op zijn jeugd in Indië. Du Perron stelde in het boek zo ongeveer alles in aan de orde wat hem bezighield tussen eind 1932 en voorjaar 1935, de periode waarin het boek ontstond: de relatie tussen feit en fictie, jeugdherinneringen, romantische liefde, jaloezie, politiek, vooral in de gesprekken met Héverlé (geïnspireerd op André Malraux met wie Du Perron bevriend was). De roman geeft een indringend tijdsbeeld van het interbellum en het opkomende fascisme. Het boek speelt zich naast Indië (Java) af in het Brussel van de jaren twintig en Parijs in de jaren dertig. Wat mij vooral trof was het mooie, indertijd als modern aangevoelde Nederlands van bijna honderd jaar geleden (de jaren dertig van de twintigste eeuw) en de indringende manier waarop de schrijver het koloniale Indië van zijn jeugd evoceert waarbij hij niet nalaat het koloniale systeem op subtiele wijze te bekritiseren, lang voordat Nederlands-Indië onafhankelijk werd. - Cees Nooteboom, Rode regen, Amsterdam: Atlas, 2007. d
Er is de Nooteboom van prachtige poëzie, reisverhalen, romans en essays, maar er is ook een Nooteboom van lichte verhalen over het eiland Menorca waar de schrijver ’s zomers woont. Een van zulke lichte boeken vol humor, planten, dieren, stenen en zon heet Rode regen. Ik had de indruk kennis te maken met een volstrekt nieuwe Nooteboom, die een dagboekachtige toon aanslaat en in korte teksten op zijn eigen onnavolgbare, terloopse manier mijmert over tijd, vrienden, literatuur, vergankelijkheid en zijn eigen werk. Rode regen is ook een herinneringsboek met veel intertekstuele verwijzingen en schitterende tekeningen van Jan Vanriet die de melancholieke lichtvoetigheid van het geheel onderstrepen. - Assia Djebar, Nulle part dans la maison de mon père, Parijs : Fayard, 2007.
(Nederlandse vertaling, Nergens thuis in het huis van mijn vader, Jan Versteeg, Breda: Uitgeverij De Geus, 2010.)
De Franstalige, Algerijnse schrijfster Assia Djebar (1936-2015) speelde een belangrijke rol in mijn proefschrift over de verbeelding van de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog in romans van Franstalige Algerijnse auteurs. Djebar was de eerste Afrikaanse vrouw die werd toegelaten op een Franse grande école, de eerste Algerijnse die films maakte in haar vaderland en de eerste vrouw van het Afrikaanse continent die, in 2005, tot lid werd verkozen van de Académie Française. In haar essays, romans en films is een van de terugkerende thema’s de verwevenheid van collectieve herinneringen van het Algerijnse volk en vooral van vrouwen, met het individuele geheugen van een zich emanciperende vrouw in een patriarchale samenleving. Nulle part dans la maison de mon père is haar persoonlijkste boek waarin haar jeugd veel meer op de voorgrond treedt. Djebar schildert de koloniale samenleving waarin zij opgroeide als dochter van een moderne vader die Frans onderwees en een traditioneel levende moeder die zich sluierde. In navolging van Kateb Yacine (1929-1989) beschouwde de schrijfster het Frans als een ‘oorlogsbuit’ en denkt zij in diepzinnig meanderende zinnen na over de (on)mogelijkheden om in de taal van de kolonisator te schrijven. Ook Djebars reflecties over de manier waarop het ik in het schrijfproces depersonaliseert en een eigen leven gaat leiden, zijn schitterend en deden mij denken aan Du Perron, die in Het land van herkomst stelt dat elk ik in het schrijfproces een personage wordt. - Miriam Van hee, Entre bord et quai. Traduit du néerlandais (Belgique) et préfacé par Philippe Noble. Edition bilingue, Devesset : 2023.
In deze zeer mooi uitgegeven poëziebundel kun je goed zien hoe de gedichten van Miriam Van hee hun weg naar het Frans vinden. Ik houd ervan van links (Nederlands) naar rechts (Frans), of omgekeerd te lezen. Telkens zie je nieuwe beelden en vergezichten in twee talen. Van hee weet mij in het Nederlands en Frans met haar subtiel geschilderde miniaturen niet alleen mee te voeren naar andere landschappen en innerlijke belevingswerelden, maar ook naar de actualiteit (de dood van een passagier van het neergehaalde vliegtuig van vlucht MH17, of van het jongetje Aylan). Telkens weer vraag ik me na het lezen van een van haar gedichten af hoe ze in staat is geweest haar indrukken op zo’n geserreerde en tot de essentie teruggebrachte manier weer te geven. Na de eerste verzen ben ik met haar op weg, volg haar ritme van melancholieke verwondering over alles wat voorbijgaat. - Adania Shibli, een klein detail, vertaald door Djûke Poppinga, Amsterdam: Koppernik, 2023.
In de korte roman met de ironische titel een klein detail (geen hoofdletter bij het lidwoord) schuift Shibli twee verhaallijnen over elkaar heen. De verkrachting van en moord op een Palestijns meisje, de enige overlevende van een door Israëlische soldaten uitgemoord bedoeïenen-kampement in de Negev-woestijn en de zoektocht van een jonge vrouw in het heden, in Ramallah, naar de omstandigheden waarin de moord in 1949 heeft plaatsgevonden. De roman schetst een voor mij nieuw perspectief. Shibli beschrijft niet zozeer de gruweldaden van de Israëlische soldaten, maar roept ze op bijna zakelijke, afstandelijke manier op. Als lezer moet je zelf het werk doen en tussen de regels lezen. Vooral in het tweede deel, waarin de jonge vrouw op zoek gaat naar archieven om meer te weten te komen over de omstandigheden van de moord, is ijzingwekkend. Je begint te beseffen hoe het moet zijn om onder permanente bezetting te leven, om voor alles een vergunning nodig te hebben en nauwelijks bestaansrecht te genieten. - Lieve Joris, Terug naar Neerpelt, Amsterdam: Atlas Contact, 2018.
In oktober 2023 organiseerde de onderzoeksgroep TRACE-CLIV een studiedag over het werk van Lieve Joris in vertaling. Naar aanleiding van de komst van de auteur las ik het verhaal van haar familie, hoe zij opgroeide in een gezin van negen kinderen, de turbulente jaren zestig en zeventig meemaakte en haar vleugels uitsloeg om (net als Cees Nooteboom) de wereld te gaan bereizen en erover te berichten in boeken als Het uur van de rebellen, Dans van de Luipaard en De hoogvlaktes. In Terug naar Neerpelt, waarvan de titel een duidelijke echo vormt met haar spraakmakende Terug naar Congo, belicht zij geen rebellen in de brousse, maar haar ouders, broers en zussen. De methode die zij in haar reisboeken hanteert, is niet veranderd: vragen stellen, observeren, interpreteren, zichzelf in vraag stellen, opnieuw proberen. Terug naar Neerpelt heeft mij door de huiveringwekkende eerlijkheid ervan ont- en beroerd, met name door het portret van de broer die ontspoorde en daardoor zijn hele familie in een wurggreep hield. - Yoko Tawada, Paul Celan und der chinesische Engel, Tübingen: Konkursbuch Verlag Claudia Gehrke, 2020.
Yoko Tawada werd in Japan geboren en schrijft in het Duits en Japans. Ik leerde haar werk kennen dankzij Bettina Brandt met wie ik in 2010 een bloemlezing uit haar Duitstalige werk in vertaling samenstelde (De berghollander). Paul Celan und der Chinesische Engel is een verhaal over een jonge Celan-onderzoeker, Patrick, tevens opera fan, die zich in een crisis bevindt en een raadselachtige Chinese man ontmoet met wie hij vriendschap sluit. De grootvader van zijn nieuwe vriend gaf in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw in Parijs les in Chinese geneeskunde. Dankzij zijn inzichten slaagt de onderzoeker erin typische Celan-woorden als ‘de meridiaan’ nieuw te interpreteren. Tawada schildert in een tragikomische stijl het dagelijks leven van Patrick die in grote eenzaamheid naar de Rosenkavalier van Richard Strauss luistert en zich iedere dag naar hetzelfde café begeeft om er te lezen. Op subtiele wijze wordt ook Patricks verliefdheid op een operazangers verbeeld. Het gaat in dit boek net als in andere boeken van Yoko Tawada echter niet zozeer om het niet-lineaire vertelde verhaal, maar om het humorvolle taalspel, om de vele intertekstuele verwijzingen en om (impliciete) maatschappijkritiek. Zoals steeds bij Tawada is het lezen van het boek een bijzondere ervaring waarbij alle zintuigen worden aangesproken. - Judith Koelemeijer, Etty Hillesum. Het verhaal van haar leven, Amsterdam: Balans 2022.
De in 1914 geboren Joods-Nederlandse Etty Hillesum werd in 1943 in Auschwitz vermoord. In 1981 verscheen Het verstoorde leven, een bloemlezing uit haar dagboeken waarin zij op verbijsterend eerlijke manier schrijft over haar innere emigration als gevolg van de rassenwetten die het voor Joden onmogelijk maakte om nog langer aan het openbare leven deel te nemen. Etty Hillesum weigerde onder te duiken, hoewel haar van verschillende kanten hulp geboden werd. De biografie belicht de dagboeken (waarvan in 1986 een integrale editie verscheen) en biedt een wat mij betreft zeer welkome context voor de dagboekschrijfster. Koelemeijer vertelt over de achtergrond van het uitzonderlijk rijke (innerlijke) leven van een briljante jonge vrouw: haar vele relaties met vaak oudere mannen, de moeilijke weg die haar ouders waren gegaan (Etty’s moeder was Russische en ontvluchtte haar vaderland als gevolg van pogroms), haar studententijd in het Amsterdam van de jaren dertig, haar broers, de belangrijke vriendschap met de Jungiaanse handlezer Julius Spier, die haar aanraadde een dagboek te beginnen om haar innerlijke strijd een plaats te geven. Wat mij vooral trof is de manier waarop Koelemeijer de informatie uit de dagboeken weet te verbinden met andere bronnen, zoals de correspondentie met Etty’s vrienden, interviews met overlevenden en archiefmateriaal over bijvoorbeeld de werking van de Joodse Raad (waarvan Etty medewerkster is geweest) en het dagelijkse leven in ‘doorgangskamp’ Westerbork. Deze biografie raakte mij omdat Koelemeijer zo goed laat zien wat de praktische en psychologische gevolgen waren van iedere nieuwe maatregel van de bezetters die de uitroeiing van de Nederlandse en naar Nederland gevluchte Joden stap voor stap, meedogenloos en uiterst consequent, hebben uitgedacht en uitgevoerd. Het Etty Hillseum Onderzoekscentrum dat in 2006 werd opgericht door Klaas Smelik, was overigens enige tijd aan de Universiteit Gent verbonden en bevindt zich sinds 2015 in Middelburg.