Zorgende moeders en hardwerkende managers

Over beeldvorming 

Niet enkel de woorden die we gebruiken, maar ook uitdrukkingen en de manier waarop we zaken formuleren, drukken vaak impliciet een beeld of zienswijze uit. Dat beeld strookt niet altijd met de werkelijkheid of kan soms stereotiep zijn, een vooroordeel bevatten of uitgaan van bepaalde (onterechte) verwachtingen die we hebben over anderen. Hieronder vind je een aantal richtlijnen hoe je dat kan vermijden. 

Wees waakzaam voor veralgemeningen en veronderstellingen 

Met veralgemeningen doe je uitspraken over een hele groep van mensen. Het risico bestaat echter dat bepaalde nuances niet gemaakt worden of individuele verschillen niet opgemerkt of vermeld worden. Zo kan je (onbewust) bepaalde verwachtingen, vooroordelen of stereotypen versterken. 
Bv. ‘Vrouwelijke studenten hebben meer moeite met wiskunde’ kan leiden tot het vooroordeel ‘Stefanie is een vrouwelijke student en zal dus meer moeite hebben met wiskunde’ 

Vermijd veralgemeningen over nationaliteiten, culturen en religies: ook schijnbaar homogene groepen of gemeenschappen zijn divers. Zelfs wanneer je communicatie zich richt tot een specifieke doelgroep heb je geen zekerheid over de homogeniteit. Gebruik daarom beter geen collectieve naamwoorden, bv. de Turken, de moslims, … en zeg liever  ‘enkele’, ‘sommige’ of ‘bepaalde’.  

bv. Vermijd uitspraken als ‘De moslimstudenten willen gebruikmaken van een gebedsruimte’ maar gebruik ‘Sommige moslimstudenten willen gebruikmaken van een gebedsruimte’. 

bv. Vermijd uitspraken als ‘Afrikaanse studenten zijn vaak te laat’ maar gebruik ‘Enkele Afrikaanse studenten zijn vaak te laat’.  

Ga niet uit van stereotiepe veronderstellingen over iemands individuele afkomst, religieuze of andere levensovertuiging. Houd rekening met persoonlijke religieuze beleving en levensbeschouwing.

bv. Bedenk dat 'Arabisch' slaat op de Arabische taal en/of cultuur en niet betekent dat iemand moslim is.  

bv. De beleving van islam is voor elke moslim anders: zo zal bijvoorbeeld niet elke moslimstudent deelnemen aan de ramadan. 

bv. Zeg liever ‘eindejaarsreces’  dan ‘kerstreces’ (want niet iedereen viert Kerstmis). 

Geef roldoorbrekende voorbeelden 

Wanneer je voorbeelden geeft, let er dan op dat je niet enkel de normgroep portretteert. Door roldoorbrekende voorbeelden te geven voelen ook andere groepen zich aangesproken. 

bv.  Als je het hebt over een chirurg, kan je eens “zij” zeggen in plaats van “hij”. 

Vermijd micro-kwetsingen  

Micro-kwetsingen zijn heel subtiele, vaak onbewuste vormen van racisme, seksisme of holebi- en transfobie. Het gaat meestal om goedbedoelde uitspraken (vaak onder de vorm van complimenten) of gedrag in dagdagelijkse interacties, maar die impliciet getuigen van lagere verwachtingen of die benadrukken dat personen niet behoren tot de zogenaamde normgroep. Micro-kwetsingen zijn niet zo onschuldig als ze lijken. Wanneer iemand telkens opnieuw geconfronteerd wordt met deze uitspraken of gedrag, kan dit op de lange termijn het zelfvertrouwen ondermijnen, resulteren in een lager zelfbeeld en aanleiding geven tot frustratie en het gevoel er niet bij te horen.  

bv. ‘Wat is jouw Nederlands goed!’ is een mooi compliment wanneer de student of collega nog niet zo heel lang Nederlands leert. Gebruik deze uitspraak enkel als je dit zeker weet. Voor personen met een migratieachtergrond die hier geboren en getogen zijn, kan dit immers erg kwetsend zijn.  

bv. “Wat is je operatie goed gelukt! Je ziet er zo vrouwelijk uit, ik kan echt niet zien dat je als man geboren bent.” 

Wees je ervan bewust dat je stereotiepe beelden versterkt wanneer je door extra woorden de afwijkingen van de norm onnodig expliciteert. 

Wanneer een idee botst met het stereotiepe beeld dat je kent, dan heb je vaak de neiging dat expliciet te benoemen door toevoeging van een bijvoeglijk naamwoord. Zo bevestigt en versterkt het bijvoeglijk naamwoord in ‘een werkende moeder’, ‘een zorgende vader’,  ‘een vrouwelijke voorzitter’ dat het om een normafwijkende situatie gaat. Anderzijds spreek je zelden over ‘zorgende moeders’ en ‘hardwerkende managers’ omdat je dat vaak als een evidentie beschouwt. Geef de voorkeur aan een zakelijke beschrijving van kenmerken en ga na of de extra informatie van het bijvoeglijk naamwoord absoluut noodzakelijk is in de gebruikte zin en in de context van de gehele tekst. 

Ook bijwoorden geven soms extra informatie die het vooroordeel onbedoeld in de verf zet. Wees daarom waakzaam met bijwoorden van graad zoals ‘heel’, ‘erg’, ‘nogal’, ‘enigszins’, ‘zeer’, ‘slechts’ of bijwoorden die de vanzelfsprekendheid van de normgroep of clichés over de minderheidsgroep bevestigen zoals ‘natuurlijk’.  

bv. Natuurlijk duurt dat bij oudere werknemers langer. 

‘Dat duurt bij oudere werknemers langer’.

Tot slot kunnen ook voegwoorden en andere woorden de boodschap van de zin (ongemerkt) sturen. Wees waakzaam bij het gebruik van ‘maar’, ‘toch’, ‘eigenlijk’, ‘echter’, ‘wel’, ‘ook’, ‘ondanks’, ‘zelfs’, en ‘(al)hoewel’. Herformuleer de zin tot 1 hoofdzin met enkel de noodzakelijke informatie. 

bv. ‘Hij heeft een arbeidsbeperking,maarwe zijn tevreden over zijn prestaties

‘We zijn tevreden over zijn prestaties.’ 

bv. ‘Vrouwelijke studenten zijn eigenlijk even goed in wiskunde als mannelijke studenten’  

‘vrouwelijke en mannelijke studenten zijn even goed in wiskunde’ 

bv. ‘Hij is anderstalig. Zijn tekst is echter perfect geschreven’ 

‘Hij heeft een perfecte tekst geschreven.’

bv. ‘Hoewel de professor in de menswetenschappen doceert,  heeft zij toch een duidelijke visie over de economische heropstart van ons land’ 

‘De professor menswetenschappen heeft een duidelijke visie over de economische heropstart van ons land’

Wees je ervan bewust dat woorden een bepaalde gevoelswaarde hebben.  

Wees je bewust dat specifiek taalgebruik bepaalde denkbeelden kan oproepen of versterken.  

Zo kunnen profielbeschrijvingen in vacatures of in studiegidsen een andere impact hebben op mannen dan op vrouwen.  

bv. Door woorden als ‘competitief’ en ‘ervaren’ in een vacature kunnen vrouwen afgeschrikt worden. Gebruik daarom indien mogelijk neutrale woorden, bv. ‘praktisch’ en ‘intelligent’.  

Bepaalde stijlfiguren, zoals overdrijvingen of hyperbolen, versterken bestaande denkbeelden. Vaak gaat dat samen met metafoorgebruik. 

bv. “Ons land wordt overspoeld door vluchtelingen” creëert het idee van een vloedgolf tegenover ‘Ons land kent een verhoogd aantal vluchtelingen’ waarbij je louter de feiten beschrijft. 

Ook andere stijlfiguren kunnen ervoor zorgen dat je onbewust personen of bevolkingsgroepen problematiseert, nl. de pars pro toto of de totum pro parte:  je omschrijft maar een deel van iets terwijl je het geheel bedoelt, of omgekeerd.  

bv. ‘vluchtelingencrisis’ > Gebruik liever ‘vluchtelingenbeleidscrisis’ als je wil benadrukken dat niet de vluchtelingen zelf de oorzaak zijn van de crisis, maar wel het beleid.  

bv. ‘probleemwijken/buurten’ > de wijk/buurt is geen probleem, de problemen in de wijk/buurt zijn dat wel 

bv. ‘probleemstudenten’ > probleemstudenten bestaan niet, studenten die last hebben van problemen wel 

Denk na over de werkwoorden die je gebruikt. Voor eenzelfde handeling kunnen namelijk verschillende werkwoorden gebruikt worden, afhankelijk van de interpretatie die de auteur eraan geeft (bv. ‘praten’, ‘babbelen’, ‘discussiëren’). Werkwoorden die activiteiten van de normgroep beschrijven, houden vaak een grotere mate van belangrijkheid in dan werkwoorden die handelingen van de minderheidsgroep omschrijven.  

bv. ‘Hij discussieert’ versus ‘zij babbelt’. 

bv. ‘Hij geeft leiding aan een team’ versus ’zij begeleidt een team’. 

Gebruik bij voorkeur alternatieven waarbij je activiteiten van verschillende groepen met vergelijkbare werkwoorden  

uitdrukt. 

Denk steeds vanuit talenten, niet vanuit een tekort. 

bv. ‘oudste collega’ > ‘meest ervaren collega’

Vermijd woordgebruik dat de beperking als begrenzend beschrijft. Constructies zoals ‘lijden aan’, ‘het slachtoffer van’, ‘ondergaan’ ontkennen de mogelijkheden, geschiktheid, slagkracht en deskundigheid van de betrokkene.  

bv. ‘een student die lijdt aan epilepsie’ > ‘een student met epilepsie’ 

bv. ‘een rolstoelgebonden collega’ > ‘een rolstoelgebruiker’