Zeg ik het goed?

Over woordkeuze 

Een persoon of groep van mensen omschrijven op basis van bepaalde identiteits- of  achtergrondkenmerken is soms nodig en relevant, maar je woordgebruik kan voor de personen in kwestie (onbedoeld) gevoelig of kwetsend zijn. Een ongepaste woordkeuze kan ervoor zorgen dat mensen zich uitgesloten of anders voelen. Hieronder vind je een aantal suggesties voor een respectvolle woordkeuze.  

Hoe schrijf of spreek je over personen met een migratieachtergrond? 

Verwijs enkel naar iemands afkomst wanneer dat relevant is.  Wees daarbij zo specifiek mogelijk.  

  • bv. ‘Studenten van Marokkaanse afkomst kiezen vaker voor de opleiding Economie dan studenten met Turkse roots.’ 
  • bv. 'Aziatische onderzoeker' > ‘Indiase onderzoeker'

Ken je de specifieke afkomst niet? Gebruik dan terminologie die zo min mogelijk stigmatiseert en die het wij-zij-denken niet versterkt.  

  • Vervang de term ‘allochtoon’ door ‘persoon met migratieachtergrond/migratiegeschiedenis’ (als tegenstelling van ‘autochtoon’ versterkt de term ‘allochtoon’ het wij-zij-denken).
  • Gebruik bij voorkeur de term ‘wit’ in plaats van ‘blank’ om te verwijzen naar huidskleur (‘blank’ is geen kleur, en heeft vaak een koloniale connotatie). Naar personen met een donkere of zwarte huidskleur kan je ook verwijzen als ‘mensen van kleur’. 
  • Vermijd de term ‘ras’ als je wil verwijzen naar de gemeenschappelijke afkomst van een groep mensen. Er is maar één menselijk ras. Gebruik eventueel de term ‘etniciteit’ wanneer je wil verwijzen naar de gedeelde sociale, culturele of historische ervaringen en praktijken van een groep mensen (bv. taal, religie, kleding…) en/of naar mensen met eenzelfde nationale of regionale achtergrond. Mensen die deze kenmerken met elkaar delen, worden gezamenlijk omschreven als ‘etnische groep’. Vaak wordt deze term gebruikt om te verwijzen naar  minderheidsgroepen. Bedenk echter dat iedereen een etniciteit heeft. 
  • Gebruik ‘oorspronkelijke bewoners’ en ‘traditionele gebruiken’ in plaats van ‘inheemse bewoners’, ‘inheemse gebruiken’ en ‘stam’. 

Hoe schrijf of spreek je over personen met een functiebeperking? 

Een functiebeperking is een aandoening van lichamelijke, zintuiglijke, mentale of psychische aard waardoor het in sommige gevallen moeilijker is om te studeren of te werken. Vaak is een beperking ook onzichtbaar. Denk daarbij aan een angst- of leerstoornis. Ga er dus niet zomaar van uit dat deze personen niet tot je doelpubliek behoren.  

In onderstaande voorbeelden stel je de persoon centraal en herleid je de persoon niet tot de beperking, ziekte of aandoening:

  • ‘gehandicapte’> ‘persoon met een functiebeperking of een arbeidsbeperking’ 
  • ‘rolstoelpatiënt’ > ‘rolstoelgebruiker’ 
  • ‘psychiatrisch patiënt’ > ‘persoon met psychische problemen’ 
  • ‘autist’ > ‘persoon met autisme’ of ‘persoon met een autismespectrumstoornis’

Sommige personen of gemeenschappen vinden net dat hun beperking een belangrijk deel is van hun id entiteit en dat dit mag erkend en benoemd worden. Zij stellen de beperking net wel centraal:

  • ‘personen met een auditieve beperking’ > ‘doven’ of 'slechthorenden'
  • ’personen met een visuele beperking’ > ‘blinden’ of 'slechtzienden'

Personen met een functiebeperking laten zich soms assisteren. Spreek ook die personen correct aan. 

  • ‘doventolk’ of ‘gebarentolk’ > ‘tolk (Vlaamse) Gebarentaal’

Hoe schrijf of spreek je over transgender personen? 

Transgender personen voelen zich niet, of niet helemaal, thuis in de gender- en geslachtsrol die geassocieerd wordt met het biologische geslacht. ‘Transgender’ verwijst niet naar een probleem of stoornis, maar naar iemands genderidentiteit. Met genderidentiteit bedoelen we het identiteitsgevoel. Dat kan mannelijk zijn, vrouwelijk of anders.

  • Verwar ‘genderidentiteit’ niet met seksualiteit of seksuele oriëntatie. Transgender personen worstelen met de beleving van hun genderidentiteit, niet (noodzakelijk) met hun seksualiteit.  
  • Verwar ’genderidentiteit’ ook niet met geslacht, want daarmee wordt de biologische sekse bedoeld. 

Enkele vuistregels: 

  • Spreek je een transgender persoon aan, ga dan na welke voornaam je contactpersoon verkiest. Verwijs niet automatisch naar de geboortenaam (de zogenaamde deadname) en het geboortegeslacht.  
  • Gebruik de juiste voornaamwoorden om naar een transgender persoon te verwijzen. Doorgaans verkiezen transgender personen binaire voornaamwoorden en verwijs je dus naar trans mannen met ‘hij’ en naar trans vrouwen met ‘zij’.  
  • Gebruik bij voorkeur gewoon ‘man’ of ‘vrouw’ als de verwijzing naar de transgenderachtergrond irrelevant is.  
    bv. ‘Wie was de gastspreker? Die trans vrouw daar?’ > ‘Wie was de gastspreker? Die vrouw daar?’  
  • Als de transgenderidentiteit toch relevant is, gebruik dan het woord ‘transgender’ als adjectief bij een persoon. Zoals je ook spreekt van ‘een homoseksueel persoon’ in plaats van ‘een homo’. Je schrijft het ook los van het substantief.  
    bv. ‘transgenders’  > ‘transgender personen’ of ‘trans personen’ 

Hecht het woord vast aan het substantief als je niet verwijst naar personen.  

bv. transgenderzorg, transgenderdebat, transgenderthematiek 
Als het noodzakelijk is, bijvoorbeeld in vacatures, voeg dan de derde markering (m/v/x) of (x/v/m) toe. 

bv. De faculteit zoekt poetshulp (m/v/x) voor de labo’s. 
Vermijd onrespectvolle termen.   

bv. ‘transseksueel’ > ‘transgender persoon of trans persoon’

bv. ‘verkleden’ > ‘omkleden’

bv. ‘ombouwen’ > ‘een transitie ingaan’

Hoe schrijf of spreek je over non-binaire personen? 

Wees je ervan bewust dat niet iedereen als man of als vrouw aangesproken wil worden.  

  • Gebruik de juiste voornaamwoorden om naar een non-binaire persoon te verwijzen. Doorgaans verkiezen genderfluïde personen non-binaire voornaamwoorden en gebruik je dus die, hen of hun.  
  • Als het noodzakelijk is, bijvoorbeeld in vacatures, voeg dan de derde markering (m/v/x) of (x/v/m) toe. 
    bv. De faculteit zoekt poetshulp (m/v/x) voor de labo’s. 

Meer weten?