Presentatietechniek

Redundantie

Jouw publiek verliest soms de aandacht, daarom moet je:

  • herhalen
  • herformuleren
  • gebruik maken van audiovisueel middel 

Op die manier kan de toehoorder terug de draad opnemen.

 

Plankenkoorts

bv. transpireren, hartkloppingen, benauwd gevoel, versnelde ademhaling, rood worden, droge mond, beven, stotteren, black-out.

Denk eraan dat het publiek niet altijd hoort of ziet dat je plankenkoorts hebt. 

Verminder jouw plankenkoorts door:

  • goed voorbereid te zijn,
  • jezelf in te beelden dat je een goede presentatie geeft,
  • rustig te ademen,
  • te oefenen voor vrienden of familie.

 

Ademhaling

  • Adem langzaam en rustig.
  • Neem je tijd: zet punten achter je zinnen, laat je komma’s horen.
  • Zeg niet alles in één adem want anders is door ademgebrek het einde van de zinnen niet hoorbaar/verstaanbaar.

 

Uitspraak

  • Let op het gebruik van moeilijke of ongebruikelijke woorden en let op de accenten.
  • Controleer in het woordenboek of je de juiste uitspraak kent en of je het accent goed legt.

 

Articulatie

  • Spreek niet te snel.
  • Beweeg de lippen, kaak en tong ontspannen.
  • Maak geen overdreven, onnatuurlijke articulatiebewegingen.
  • Spreek alle lettergrepen voldoende uit:
    • inslikken van klanken vermindert de verstaanbaarheid
    • laat het einde van een zin niet wegsterven

     

    Spreektempo

    • Traag spreken = plechtig, ernstig
    • Snel spreken = enthousiasme, dynamisme
    • Té traag = enerverend
    • Té snel = vermoeiend
    • Varieer spreektempo.

     

    Intonatie

    • Vermijd monotonie.
    • Varieer: spreek levendiger door toonhoogteverschillen in het stemgeluid: laat je emotie, overtuiging, enthousiasme horen. 

     

    Houding

    • Draai je naar de groep.
    • Sta rechtop en straal vertrouwen en openheid uit. 

     

    Beweging

    • Beweeg op een natuurlijke manier zonder heen en weer te lopen. 

     

    Gebaren

    • Controleer je gebaren en speel niet te veel met objecten of met je handen.
    • Overdrijf je gebaren niet: dit hindert de luisteraar.
    • Vermijd gewoontegebaren: stereotiepe, steeds terugkerende gebaren werken afleidend: hand door haar wrijven, bril verschuiven, opgooien van een krijtje, …

     

    Mimiek

    • Ondersteun het verbale door het niet-verbale.

    Een te vlak, uitdrukkingsloos gezicht tijdens het spreken gaat nogal eens samen met onvoldoende articuleren. Verlevendigen van de articulatie kan ook de totale gezichtsexpressie verlevendigen.

     

    Glimlach

    • Wees ontspannen.
    Een glimlach tovert een ontspannen houding en geeft het publiek een goed gevoel.

     

    Oogcontact

    • Kijk je publiek aan.
    • Vermijd één enkel persoon te fixeren of de indruk te geven tegen de muur of het plafond te praten.

     

    Kleding

    • Draag kleding die past bij het publiek waarvoor je spreekt en kleding die niet schokt.
    • Vermijd dat de aandacht van de boodschap afgeleid wordt door je kleding.