Doctoraat Jinske Verhellen

Titel: Het Belgische Wetboek IPR in familiezaken. Wetgevende doelstellingen getoetst aan de praktijk

Verdedigd op 6/9/2012

Het doctoraatsonderzoek van Jinske Verhellen maakt een grondige doorlichting van de toepassing in de praktijk van het Wetboek IPR (2004) in zaken van personen- en familierecht. De doelstellingen van de wetgever werden getoetst aan uitgebreid empirisch bronnenmateriaal: honderden rechterlijke uitspraken, een databank met 3369 adviesvragen aan het Steunpunt IPR en verschillende diepte-interviews van magistraten. De analyse van de doelstellingen en ambities van de wetgever enerzijds en de concrete toepassingen in de praktijk anderzijds legt tal van discrepanties bloot tussen de law in the books en de law in action. Deze discrepanties blijken niet zozeer te maken te hebben met het Wetboek IPR zelf, maar eerder met de context waarbinnen het (Wetboek) IPR moet functioneren. Verschillende contextuele factoren, zoals het migratievraagstuk en de complexiteit van het familierecht in grensoverschrijdende zaken, hebben geleid tot een verregaande instrumentalisering van het internationaal privaatrecht.

Het doctoraat bestaat uit drie delen en zeven thematische hoofdstukken. Deel I gaat in op drie kernbegrippen in het internationaal privaatrecht: de ‘nationaliteit’ en de problematiek van bipatriden, vluchtelingen en staatlozen, de ‘gewone verblijfplaats’ en de ‘woonplaats’. Delen II en III vertrekken van de klassieke structuur in het IPR: het conflictenrecht enerzijds en het erkenningsrecht anderzijds. Deel II onderzoekt de toepassing van buitenlands recht in België aan de hand van de multilaterale verwijzingsregel in het domein van de afstamming en aan de hand van de rechtskeuze in echtscheidingszaken. Deel III analyseert de erkenning in België van buitenlandse authentieke akten en rechterlijke beslissingen. Het gaat in op de algemene erkenningsregels aan de hand van buitenlandse huwelijksakten, partnerschappen, echtscheidingsvonnissen en geboorteakten na draagmoederschap, en op de specifieke erkenningsregimes voor de naam en de verstoting.

Het doctoraat eindigt met negen aanbevelingen: vijf juridisch-technische en vier institutionele aanbevelingen.