Maak een bouwplan

Vooraleer je begint te schrijven, stel je het best een bouwplan op. Zo structureer je je ideeën en zie je onmiddellijk waar er een hiaat of overlap is.

Volg het stappenplan

1. Bepaal je tekstthema

Dat is je vertrekpunt. Je tekstthema is de kortst mogelijke samenvatting van wat je wil schrijven. Een tip om je tekstthema goed geformuleerd te krijgen, is de volgende: stel dat een medestudent je vraagt wat je precies wil onderzoeken in je paper, wat zou je dan antwoorden?
Bv.: Ik wil wiskundeangst verminderen bij lagereschoolkinderen.

2. Leid je probleemstelling af

Vanuit dat tekstthema kun je je probleemstelling afleiden. Die bevat drie aspecten:

- de actoren (Bij wie voer je je onderzoek uit? Bv.: bij 500 lagereschoolkinderen uit vijf verschillende scholen),

- de processen (Hoe ga ik dat onderzoeken? Bv.: ik wil een interventie in de klas doen)

- de effecten, met eventuele variabelen (Welke effecten brengt mijn interventie teweeg en hoe worden de effecten eventueel beïnvloed, zowel negatief als positief?)

3. Formuleer je onderzoeksvraag

Als je je probleemstelling hebt bepaald, kun je je onderzoeksvraag formuleren.

4. Ontleed je onderzoeksvraag

Vervolgens bedenk je in welke hoofdvragen je onderzoeksvraag uiteenvalt. Welke vragen willen lezers (die thuis zijn in je onderwerp) beantwoord zien als ze over je tekstthema gehoord hebben?

Als je het moeilijk vindt om je hoofdvragen te achterhalen, probeer dan deze vragen te beantwoorden:
- Wat onderzoek ik precies?
- Met welk doel onderzoek ik dit thema?
- Welke methode zal ik gebruiken?
- Welke resultaten zal ik vermoedelijk bereiken?
- Wat zijn de (vermoedelijke) conclusies?
De kernantwoorden op die hoofdvragen vormen de deelthema’s van je tekst.

5. Selecteer

Je selecteert welke vragen je wel en welke je niet zult beantwoorden in je paper.

6. Orden

Je ordent alle deelthema’s door bij elkaar te plaatsen wat bij elkaar hoort en dat doe je op een strategische manier. Wat belangrijk is, komt eerst; wat minder belangrijk is laatst. Of je plaatst bekende info meer naar voren, nieuwe info meer naar achteren.

7. Verduidelijk vaktermen

Je noteert welke vaktermen vaak in je tekst aan bod zullen komen. Die begrippen zul je goed moeten definiëren. Om een selectie te maken in vaktermen die je uitvoerig moet definiëren en vaktermen die je als gekend mag veronderstellen, hou je een medestudent voor ogen. Een syllogisme leg je aan een BA3-student Wijsbegeerte niet meer uit.

Schrijf je bouwplan uit

Denk goed na welke informatie relevant is voor jouw onderzoek. Die mag uiteraard niet ontbreken. Je kunt bijvoorbeeld geen twee kunstenaars binnen het dadaïsme met elkaar vergelijken zonder het dadaïsme zelf te omschrijven.

Geef echter geen overbodige info. Als je een paper schrijft over de expansiepolitiek van Napoleon, hoef je niet zijn hele biografie uitvoerig te schetsen. Zeker in meer persoonlijke academische teksten, zoals een reflectieverslag, heb je algauw de neiging om niet-relevante details weer te geven.

Bv.:
De bussen staakten onverwacht, zodat ik tien minuten tevergeefs op de bus heb staan wachten. Ik moest dan de fiets nemen waardoor ik te laat op meeting kwam. Zo kon ik dus niet veel toevoegen aan het gesprek. Gelukkig was wat ik zei, wel relevant. [Hier stopt de paragraaf.]
(Dit voorbeeld bevat te weinig relevante info, namelijk: wat voor relevants de student dan wel zei. Daarnaast geeft de tekst te veel niet-relevante details over het te laat komen.)

Vind de oplossing voor jouw probleem

Ik weet niet wat mijn probleemstelling is.

  • Bekijk de handleiding van je vakgroep.
  • De probleemstelling = de belangrijkste vraag waarop jouw onderzoek een antwoord moet geven. Ze wordt geformuleerd als een vraag of een hypothese. Hierbij kan je ook al deelvragen formuleren. Probeer een antwoord te formuleren op de volgende vragen: Wat wil ik precies onderzoeken? (vraagstelling) Waarom wil ik dit onderzoeken? (doelstelling)
  • Lees andere papers/masterproeven en bekijk de formulering, de structuur en de uitwerking van hun probleemstelling.

Mijn probleemstelling is te ruim.

  • Baken je onderzoeksdomein verder (geografisch, demografisch, periodegebonden) af.
  • Definieer gebruikte termen exacter.
  • Ga na of wat je wil doen haalbaar is binnen de beschikbare tijd.
  • Raadpleeg je promotor/begeleider over de haalbaarheid van je onderzoek.