Antwerpse Monitor Jongeren, Alcohol en Drugs (AMJAD)

Onderzoeksperiode

1 januari 2009 - 31 december 2009

Financiering

SODA - Stad Antwerpen

Onderzoeker

Julie TIEBERGHIEN

Sleutelwoorden

Lokaal, monitoring, kwalitatief

Abstract

In navolging van de Antwerpse Drug- en Alcoholmonitor uit 2007 groeide, vanuit het Stedelijk Overleg Drugs Antwerpen (SODA), de nood aan relevante en betrouwbare gegevens over het middelengebruik van bepaalde jongeren in de stad Antwerpen. Een prioriteit van het Lokaal Drugbeleidsplan 2009-2012 is immers het druggebruik onder jongeren te verminderen of te voorkomen, én de verdere uitbouw van drugspreventie onder jongeren te stimuleren. Hiervoor is het noodzakelijk om een goed beeld te krijgen van (de ontwikkelingen van) het middelengebruik onder jongeren in de stad. Een monitor is een instrument aan de hand waarvan een bepaald fenomeen (bv. middelengebruik van jongeren) in de tijd te volgen is, zodat trends en ontwikkelingen kunnen worden opgevolgd. Dankzij dergelijke (actuele) gegevens kan een lokaal beleid gericht maatregelen of interventies ontwikkelen en beleidsprioriteiten bijstellen.

Doelstellingen

In het voorliggende project, uitgevoerd door het Instituut voor Sociaal Drugsonderzoek (ISD), werden haalbaarheid en mogelijke organisatievorm van een Antwerpse Monitor Jongeren, Alcohol en Drugs (AMJAD) bestudeerd. Concreet luidde de tweeledige doelstelling van dit onderzoek:

  1. het opzetten van een haalbare monitor voor de Stad Antwerpen en
  2. het uittesten van dit systeem (1 mei 2009 - 31 oktober 2009) gedurende een periode van 6 maanden (0,5 FTE)

Methodologie

De jeugdmonitor heeft als bedoeling (periodiek) gegevens omtrent de levensomstandigheden van jongeren en jongvolwassenen, de aard en patronen van hun gebruik, de toegankelijkheid en beoordeling van lokale hulpverlening en de aanwezigheid van risicofactoren te verzamelen.

We maken een onderscheid tussen (1) jongeren die in de zichtbare straatscene aan (onveilig) injecterend gebruik en/of prostitutie worden blootgesteld (‘youth of the streets’) en (2) jongeren die zich om uiteenlopende redenen frequent op (openbare) ontmoetingsplaatsen (bv. winkelcentra, pleintjes, stadsparken, jongerencentra, (sport)verenigingen en cafés of buurthuizen) begeven en zo met het leven op straat én middelengebruik in aanraking komen (‘youth on the streets’). Daarnaast besteden we aparte aandacht aan hardekernjongeren en spijbelaars. Ten slotte hebben we het over goede voorlichting inzake druggebruik volgens de jongeren zélf.

In dit onderzoek wordt alleen het kwalitatieve luik uitgewerkt en getest. Aan de hand van een weloverwogen selectie van relevante sleutelfiguren (bv. buurtwerk, scholen, straathoekwerk, integrale jeugdzorg,…) en community fieldworkers en etnografisch veldwerk moet het mogelijk zijn het middelengebruik onder bepaalde groepen jongeren en jongvolwassenen in kaart te brengen.

Resultaten

Jongeren op (openbare) ontmoetingsplaatsen (‘youth on the streets’)

De startleeftijd van middelengebruik is bij veel allochtone en autochtone jongeren ongeveer 12-13 jaar. Eén van de eerste middelen waarmee jongeren, naast alcohol en/of cannabis, experimenteren zijn paddo’s. Andere roesmiddelen, zoals xtc, cocaïne of amfetamines, worden pas later stadium ontdekt. Alle jongeren staan huiverachtig t.a.v. het gebruik van heroïne. Naast de klassieke producten komen deze jongeren (in het uitgaansleven) vaak met nieuwe(re) middelen, zoals ketamine, GHB of mepedrone in contact. Het gebruik van nieuwe(re) middelen is meestal een periodegebonden ‘hype’.

Diverse factoren spelen bij de initiatie of bij een toe- of afname van gebruik een rol: thuis- en woonsituatie, vrienden, school- en werksituatie,… Het staat vast dat vooral de vriendenkring een belangrijke impact op het middelengebruik van jongeren heeft. Middelengebruik gebeurt voornamelijk in interactie met gelijkgestemde anderen (gebruikers). Gebruikende vrienden spelen een centrale rol bij het initiëren van het gebruik van (nieuwe) middelen en evoluties in gebruik. Zo wijzen community fieldworkers en enkele sleutelfiguren op het bestaan van (vaak ongeschreven) sociale regels of normen omtrent aard en patronen van gebruik binnen een vriendenkring. De houding van de meeste jongeren ten opzichte van het eigen gebruik en dat van vrienden sluit bij de sociale regels aan.

Jongeren zijn zich (deels) bewust van de lichamelijke en psychische gezondheidsrisico’s die met gebruik gepaard gaan. Enkele sleutelfiguren wijzen op het bewustmakend effect van ‘slechte voorbeelden’, zoals gemarginaliseerde gebruikers in de stedelijke context. Desalniettemin betekent dit bewustzijn niet steeds dat jongeren er zich naar gedragen. Dit blijkt o.a. uit het gegeven dat jongeren weinig/geen aandacht aan (on)veilig gebruik van materiaal besteden (bv. snuifbuisje, basepijpje).

Inzake de kennis van de effecten van de middelen (productinformatie) beweren community fieldworkers dat jongeren relatief goed geïnformeerd zijn. Allochtone en autochtone jongeren bouwen hun kennis over risico’s en effecten van middelen op, via eigen ervaringen of die van vrienden, via het internet of via voorlichting op school of door ouders. De ervaringen van vrienden worden door community fieldworkers en sleutelfiguren als de belangrijkste bron van informatie naar voor geschoven.

Allochtone en autochtone jongeren achten het (drug)hulpverleningsaanbod bereikbaar en voldoende toegankelijk. Toch is het huidige aanbod qua voorzieningen m.b.t. (drug)hulpverlening nagenoeg ongekend. Weinig allochtone of autochtone jongeren formuleren op het gebied van (drug)hulpverlening een concrete hulpvraag. Bij ze speelt in de eerste plaats de aan/afwezigheid van probleembesef een rol. In tweede instantie moet er sprake zijn van een motivatie voor een begeleiding, die vaak langdurig en confronterend is. Bij allochtone jongeren spelen volgens sleutelfiguren nog een aantal andere factoren mee, zoals een negatief beeld t.a.v. hulpverlening, het taboe inzake middelengebruik, een gebrekkige kennis Nederlandse taal, etc.

De beschikbaarheid van alle middelen is groot. Of iemand een middel kan kopen én in welke hoeveelheid hangt voornamelijk af van het beschikbare geld. Community fieldworkers geven aan dat er voor elk product variaties in de prijzen bestaan, afhankelijk van de dealer bij wie of de plaats waar (bv. thuis, discotheek, coffeeshop,…) men koopt. Het bestedingspatroon hangt vooral af van het (legaal of illegaal) inkomen (vb. uitkering, vast werk, vakantiejob of zakgeld), hun woonsituatie en de aard en patronen van gebruik.

M.b.t. plaatsen van gebruik zien community fieldworkers tussen allochtone en autochtone jongeren opmerkelijke verschillen. In tegenstelling tot autochtone jongeren zijn allochtonen frequenter in het ‘straatbeeld’ aanwezig. Het (bijna) dagelijkse gebruik van cannabis door deze jongeren, gebeurt hoofdzakelijk in groep én in mindere mate individueel. Ze gaan er van uit dat wie middelen alleen gebruikt (ongeacht de wijze van gebruik), is geëvolueerd naar gebruik met problematische allures. Bovendien zorgt ook het onderling delen van middelen (vanuit een gebrek aan (stabiel) inkomen) ervoor dat jongeren vaker samen gebruiken.

Hoewel de inschatting van de kwaliteit, net zoals bij dak- en thuisloze jongeren (en jongeren in de prostitutie), louter subjectief is, vormt de kwaliteit van de producten onder deze jongeren dikwijls een gespreksonderwerp. De percepties van de kwaliteit hebben bijgevolg een impact op de markt van vraag en aanbod. Anno 2009 staat onder deze jongeren vooral de kwaliteit van xtc ter discussie.

Dak- en thuisloze jongeren (‘youth of the streets’)

Bij dak- en thuisloze jongeren primeert het gecombineerde gebruik van cocaïne, heroïne, amfetamines, alcohol en/of benzodiazepines (polydruggebruik). Toch is vooral het moment waarop een jongere dak- of thuisloos wordt, voor de evolutie van zijn/haar middelengebruik nefast. Precies door het contact met de gemarginaliseerde gebruikersscene starten deze jongeren meestal met heroïne en benzodiazepines én de injectie van middelen.

Dak- en thuislozen kennen doorgaans ook een onzekere of instabiele woonsituatie. Ze slapen op straat of vertoeven (regelmatig) op dezelfde ‘plek’, wat veelal niet hun eigen ‘thuis’ is. Bovendien leidt de op zijn minst problematische relatie met hun ouders in vele gevallen tot isolement en eenzaamheid. Zo eindigt hun zoektocht naar sociaal contact dikwijls bij lotgenoten in een gemarginaliseerd milieu.

Dak- en thuisloze jongeren hebben een zekere kennis omtrent productinformatie én (gezondheids)risico’s die met gebruik samenhangen. Die is hoofdzakelijk gebaseerd op eigen belevenissen en ervaringen van ‘gebruiksvrienden’. Aan meer informatie hebben ze geen uitdrukkelijke behoefte. Desalniettemin is het alarmerend dat (on)veilig gebruik zo weinig een aandachtspunt is onder dak- en thuisloze jongeren die op regelmatige basis middelen roken of injecteren. Een aantal lichamelijke gezondheidsproblemen manifesteert zich bij veel dak- en thuislozen: spuitabcessen, tandproblemen, levercirrose, ontstekingen,… In tegenstelling met lichamelijke gezondheidsproblemen zijn psychische gezondheidsproblemen dan weer nauwelijks bespreekbaar.

Hoewel men door het contact met het gemarginaliseerde milieu op de hoogte is van ev. mogelijkheden binnen de (drug)hulpverlening en een aanbod op het gebied van werken en wonen, vertonen ze door hun verwarde manier van leven weinig interesse om op de bestaande voorzieningen een beroep te doen.

De omstandigheden en plaatsen waar dak- en thuisloze jongeren gebruiken, zijn afhankelijk van het product. Alcohol, benzodiazepines en cannabis (hasj en weed) worden openlijk op diverse (openbare, semi-openbare en afgesloten) plaatsen gebruikt, samen met ‘vrienden’ of alleen. Wat het gebruik van amfetamines, cocaïne of heroïne betreft - ‘chinezen’, ‘basen’ of injecteren vergen immers een aantal voorbereidende handelingen -, zijn dak- of thuisloze jongeren vaak van ‘gebruiksvrienden’ afhankelijk. Tussen gebruikers onderling worden daarom ruiltransacties uitgewerkt om een beschutte plaats te vinden waar men kan gebruiken.

Gebruik is in de meeste gevallen afhankelijk van het beschikbare budget of van wat hen wordt aangeboden. Bovendien varieert het (illegaal verworven) inkomen van deze jongeren van dag tot dag. De stelregel is echter dat (haast) alles naar drugs gaat.

Hardekernjongeren en spijbelaars

Door hun bijzondere overlevingsstrategieën (bv. prostitutie, bedelen, dealen of druggerelateerde verwervingscriminaliteit) lopen dak- en thuisloze jongeren een grotere kans om met politie en/of justitie in aanvaring te komen. Allochtone en autochtone jongeren die zich nu en dan op ontmoetingsplaatsen ophouden, komen in mindere mate in contact met politie en/of justitie. Wanneer zich een confrontatie met politie of justitie voordoet, is dit in veel gevallen aan druggerelateerd overlastgedrag gelinkt.

Voorlichting en preventie

Vanuit het perspectief van effectieve drugpreventie is de school (maar ook het buurt- of jeugdwerk, de spijbelprojecten of de jeugdhulpverlening) van groot belang. De startleeftijd van 12-13 jaar maakt voorlichting over drugs op deze leeftijd noodzakelijk. Bovendien bereikt voorlichting op dat moment ook ev. risicogroepen (spijbelaars, hardekernjongeren). Terwijl de eerste voorlichtingsboodschappen focussen op het voorkomen of het uitstellen van het eerste gebruik, moet de boodschap bij een herneming ervan in de hogere jaren worden aangepast. Er moet ook ruimte zijn voor secundaire en tertiaire preventie waarbij over de voor- en nadelen van middelengebruik en bepaalde (risicovolle) gebruiksattitudes én de invulling van begrippen zoals (lichamelijke of geestelijke) afhankelijkheid, gewenning of tolerantie eerlijk en open wordt gecommuniceerd.

Conclusie

We kunnen besluiten dat het (systematisch en periodiek) in kaart brengen van de gebruikspatronen, de aanwezigheid van risicofactoren en de levensomstandigheden van spijbelaars, dak- en thuisloze jongeren, hardekernjongeren, allochtone jongeren en jongeren in de prostitutie tot 25 jaar kan helpen om incidenten en mogelijke (paniek)signalen omtrent hun middelengebruik juist te beoordelen. Tevens kunnen adequate en betrouwbare (actuele) gegevens aan beleidsmakers, preventiewerkers, hulpverleners, jongerenbegeleiders, scholen, politie,.... inspiratie bieden om kort op de bal te spelen, partners zinvol te doen samenwerken en een ‘evidence-based’ beleid te ontwikkelen (en te evalueren). Om die reden is het interessant om op (korte) termijn te monitoren en te zien of er m.b.t. de gepresenteerde onderzoeksresultaten en aanbevelingen relevante trends of ontwikkelingen aan de gang zijn. 

Valorisatie: publicaties en lezingen

  • TIEBERGHIEN, J. & DECORTE, T. (2011). Geen dak boven je hoofd? Over dakloze jongeren en middelengebruik. Tijdschrift voor Verslaving, 7(4) (forthcoming)
  • TIEBERGHIEN, J. (2010). Antwerpse Monitor Jongeren, Alcohol en Drugs. Jongeren en middelengebruik in een lokale context. Paper presented at the 20e Forum Alcohol en Drugs Onderzoek, Utrecht (Nederland), 17 november 2010
  • TIEBERGHIEN, J. (2010). Jongeren en middelengebruik in een lokale context: AMJAD. VAD-berichten, 9(4), 16-17
  • TIEBERGHIEN, J. & DECORTE, T. (2010). Antwerpse Monitor Jongeren Alcohol en Drugs (AMJAD), Jongeren en middelengebruik in de lokale context. Leuven: Acco
  • DECORTE, T. & TIEBERGHIEN, J. (2010), Antwerpse Monitor Jongeren en Alcohol en Drugs (AMJAD). Noden en behoeften van jongeren: enkele bevindingen nader bekeken. Presentation at the Studienamiddag “Jongeren en middelengebruik in een lokale context. Antwerpse Monitor Jongeren, Alcohol en Drugs”, Antwerpen, 17 juni 2010
  • TIEBERGHIEN, J. (2010). ‘Een kwalitatief monitoring systeem als instrument voor een lokaal drugsbeleid: ‘hidden populations’ in beeld’. In PAUWELS, L. e.a. (reds.) Update in de criminologie. Actualia Strafrecht en Criminologie 2010 (Reeks Gandaius, V), Antwerpen: Maklu
  • TIEBERGHIEN, J., (2010). Een kwalitatief monitoring systeem als instrument voor een lokaal drugsbeleid: ‘hidden populations’ in beeld. Paper presented at the Update in de Criminologie 5: Actualia in het strafrecht en de criminologie , Gent, 1 april 2010