Gevangeniscultuur, druggebruik en drughandel in een Vlaamse gevangenis

Onderzoeksperiode

1 januari 2009 - 30 juni 2011

Financiering

FWO

Onderzoeker

Elizabet MICHIELS

Sleutelwoorden

gevangenis, gevangenencultuur, roesmiddelengebruik, drughandel, copingstrategie, aanpassingsstijl, etnografisch onderzoek, diepte-interviews

Abstract

Maatschappelijke relevantie

Sinds de jaren zeventig is het aantal druggebruikende gedetineerden in de gevangenissen in België en in de meeste West-Europese landen gevoelig gestegen (F.O.D. Justitie, 2005; Lo & Stephens, 2000). Sommige gedetineerden worden in de gevangenis opgesloten wegens druggebruik of druggerelateerde feiten, anderen beginnen in de gevangenis zelf voor het eerst met bepaalde middelen te experimenteren. Todts et al. (2000) kwamen in hun studie van 10 Belgische gevangenissen tot de bevinding dat 50% van de gevangenen illegale drugs gebruikt (meestal betreft het polydruggebruik), en dat ongeveer 10% van de gedetineerden drugs begint te gebruiken binnen de gevangenis. Hoewel hier en daar specifieke behandelingsprojecten in de gevangenissen werden opgezet, wordt algemeen aangenomen dat de aanwezigheid van drugs in de gevangenis enerzijds en de minimale gerichte medische en psychosociale ondersteuning van druggebruikende gedetineerden, een hoge mate van herval in de hand blijven werken.

Over de aanpak van de drugproblematiek (zowel inzake gebruik als handel) wordt binnen de penitentiaire administratie de laatste jaren intens gereflecteerd. Dit interne debat wordt nog verhevigd door de recente politieke en maatschappelijke evoluties inzake het drugbeleid ‘buiten’ de gevangenismuren, meer bepaald de schijnbare discrepantie tussen de dominante aanpak van druggebruikers in de gevangenissen (veeleer een prohibitiebeleid gericht op abstinentie) en het beleid ten aanzien van bepaalde producten in de samenleving daarbuiten (we denken bijvoorbeeld aan de wetswijzigingen inzake het persoonlijk bezit van kleine hoeveelheden cannabis).

Onderhavig onderzoeksvoorstel wil bijdragen tot de wetenschappelijke discussie over een gepast en humaan drugbeleid binnen de Vlaamse gevangenissen, door inzicht te bieden in een aantal onderbelichte aspecten van de drugproblematiek, m.n. de rol en betekenis van druggebruik en drughandel, en de individuele kenmerken van de gedetineerde en de contextuele factoren (de geva ngeniscultuur) die daarop een invloed kunnen hebben. Dit onderzoek is richt zich enerzijds op het zelfverstaan van de betrokkenen en is vooral fundamenteel van aard, maar kan onrechtstreeks bijdragen tot meer efficiënte beheersings- en behandelingsstrategieën, die op hun beurt de uiteindelijke resocialisatie van (druggebruikende) gedetineerden kunnen stimuleren.

Theoretische uitgangspunten

De criminologische literatuur over de (probleem)ervaringen van gedetineerden en hun aanpassing aan het gevangenisleven wordt gekenmerkt door twee grote stromingen: de deprivatie- en de importtheorie (zie o.a. Parisi, 1982; Goodstein & Wright, 1989). Het traditionele deprivatiemodel legt de nadruk op de gevangenisomgeving zélf als bron van stressoren die leiden tot bepaalde aanpassingswijzen (Seal et al., 2004; Cooke et al., 1990; Grapendaal, 1990). Deze theorie suggereert dat de gevangeniscontext gedetineerden verhindert om belangrijke basisbehoeften (zoals de behoefte aan autonomie en privacy) te bevredigen. Deze frustrerende situatie genereert aldus aanpassingswijzen –zoals het gebruik van middelen - die gunstig zijn binnen de gevangenisomgeving maar nefaste gevolgen hebben voor de reïntegratie van gedetineerden na hun vrijlating. Enkele centrale begrippen die hiernaar verwijzen zijn ‘prisonization’ en ‘criminalization’ (het proces van secundaire socialisatie waarbij gedetineerden zich een criminele ideologie toeëigenen die hen in hoge mate immuun maakt voor de invloeden van conventionele waarden en normen en hen op die manier toestaat hun persoonlijke integriteit te behouden in de gevangenis) (Clemmer, 1958; Thomas, 1973; Peters, 1976; Bondeson, 1989).

Het recentere importmodel daarentegen beklemtoont de pre- en extra-gevangenisinvloeden op zowel de problemen ervaren in de gevangenis, als de aanpassing daaraan (Seal et al., 2004; Cheeseman et al., 2003; Irwin et al., 1962; Grapendaal, 1990; Neys, 1994). Deze theorie houdt m.a.w. rekening met de persoonlijke en sociale kenmerken die iedere gedetineerde van buiten meebrengt naar de gevangenis (o.m. de ervaringen met drugs voor de detentie). Onconventionele waarden en normen met betrekking tot het gebruik en/of de handel in roesmiddelen kunnen dan ook geïmporteerd zijn door mensen met een criminele levensstijl in de buitenwereld, in plaats van opgewekt door de depriverende gevangenisomgeving. Diverse auteurs (Thomas, 1977; Johnson & Toch, 1982; Hunt et al., 1993) suggereren dat de integratie van het deprivatie- en importmodel wellicht de meest volledige verklaringsbasis verschaft voor de levensstijl van personen binnen de gevangenismuren. De reacties van gedetineerden op hun gevangenhouding, in psychologische zin en in termen van concrete handelingen inzake gebruik en/of handel van drugs, kunnen dan worden beschouwd als een complex product van hun achtergrondkenmerken (sociodemografische kenmerken, persoonlijkheidsfactoren, de graad van ‘criminele betrokkenheid’, de aard van het misdrijf waarvoor men opgesloten is, drugcarrière vóór de detentie,…), hun concrete detentieomstandigheden (hechtenistitel waaronder men in de gevangenis zit, straflengte, verblijfsfase, kenmerken van de instelling qua overbevolking, architectuur, niveau van beveiliging, activiteitenaanbod, hulpverleningsaanbod, manier van ordehandhaving,…), en de (stresserende) interactie tussen deze individuen en hun gevangenisomgeving. (Vandebosch, 2002).

In het voorliggende onderzoek worden het (al of niet) gebruik van drugs en de (al of niet) betrokkenheid bij het verhandelen ervan in de gevangenis onder meer bekeken als één van de mogelijke aanpassingsstijlen of copingsstrategieën waarmee de gedetineerden reageren op de gevangeniservaring . Een aanpassingsstijl of copingstrategie is een constellatie van min of meer bewuste gedragingen en cognities die de (eventueel) ervaren problemen en stress ‘oplossen’ of de ‘gevangeniservaring’ in haar geheel ‘verzachten’ (Toch, 1977). Volgens Huspek en Comerford (1996) dient de binnenkomende gedetineerde een keuze te maken die ofwel positief gewaardeerd wordt door de instelling, ofwel door de gevangenen (maar nooit door beide groepen)(Cordelia, 1983; Schmid & Jones, 1990). Daarmee wordt gealludeerd op het bestaan van een zogenaamde‘gevangenencultuur’, gericht tegen de instelling, en (in variërende mate) gedeeld en aangehangen door de gedetineerden. Net als andere subculturen is de gevangenencultuur ontstaan uit de interactie van individuen met gelijkaardige problemen, en net als andere subculturen reikt zij ‘oplossingen’ aan (Thomas, C.C. & Peterson, D.M., 1977). De mate van betrokkenheid in de gevangenencultuur (die op psychologisch vlak tot uiting komt in de graad van ‘prisonization’) is dus een manier om adaptatiestijlen te onderscheiden. Individuele aanpassingsstijlen van gedetineerden kunnen verder individualistisch (gekenmerkt door afzondering) of collectivistisch (gekenmerkt door een hoge graad van participatie in activiteiten met andere gedetineerden) zijn, gericht op de buitenwereld (gericht op het zo snel mogelijk uit de gevangenis te raken) of net op de gevangeniswereld (de gevangenis als wereld waar men zich thuis voelt), gewelddadig of verzetsgericht, dan wel een vorm van mentaal escapisme (bv. door het nemen van verdovende middelen) (Cope, 2000).

Probleemstelling en onderzoeksvragen

In het voorliggend onderzoek willen wij nagaan welke de rol en de betekenis is van het gebruik van roesmiddelen (zowel de legale als de illegale) en het verhandelen ervan in de gevangenis als aanpassingsstijl of copingstrategie van gedetineerden. Daarbij willen we ten eerste nagaan of en welke de invloed is van individuele achtergrondkenmerken zoals sociodemografische kenmerken, persoonlijkheidsfactoren, de graad van ‘criminele betrokkenheid’, de aard van het misdrijf waarvoor men opgesloten is, drugcarrière vóór de detentie,… op de (al dan niet) betrokkenheid bij druggebruik en/of handel. Ten tweede willen we nagaan of en welke de invloed is van contextuele factoren (hechtenistitel waaronder men in de gevangenis zit, straflengte, verblijfsfase, kenmerken van de instelling qua overbevolking, architectuur, niveau van beveiliging, activiteitenaanbod, hulpverleningsaanbod, manier van ordehandhaving,…). Ten derde willen we nagaan of en in welke mate er sprake is van een ‘gevangenencultuur’ met betrekking tot druggebruik en/of –handel.

De inzichten met betrekking tot deze onderzoeksvragen kunnen uiteindelijk aanleiding geven tot belangrijke implicaties en aanbevelingen voor het hulpverleningsaanbod aan druggebruikende gedetineerden en het stimuleren van motivatie tot gedragsverandering bij gedetineerden enerzijds en beheersingsstrategieën in de gevangenissen anderzijds.

Setting

Gezien de moeilijke omstandigheden om in gevangenissen wetenschappelijk onderzoek naar een gevoelig onderwerp als gebruik en/of handel in drugs te verrichten (de grootste uitdaging bestaat in het winnen van het vertrouwen van gedetineerden en personeel)(, zal het onderzoek zich beperken tot drie gevangenissen. Deze zullen in samenspraak met de gevangenisadministratie (i.c. de nationale drugscoördinator van de gevangenissen) worden geselecteerd op basis van verschillende criteria. Naast een aantal pragmatische criteria (bereikbaarheid, bereidwilligheid tot medewerking van de gevangenisdirectie, etc…) zullen gevangenissen geselecteerd worden met uiteenlopende gedetineerdenpopulaties (mannen én vrouwen, beklaagden en veroordeelden, lang- én kortgestraften), verschillende gradaties inzake graad van overbevolking, activiteitenaanbod, (drug)hulpverleningsaanbod, en niveau van beveiliging. Geïnterneerden zullen niet worden opgenomen in de studie.

Steekproeftrekking en methode

Gezien het gesloten en moeilijk toegankelijke karakter van de onderzoekssetting én de keuze voor een kwalitatieve benadering, is de representativiteit van de bevraagde steekproeven en de empirische veralgemeenbaarheid van de onderzoeksresultaten van ondergeschikt belang. Theoretische veralgemeenbaarheid van de inzichten inzake de betekenissen van menselijk gedrag en de verklarende mechanismen zijn wel belangrijk. De beoogde aantallen respondenten en de gebruikte onderzoeksmethodes zijn gebaseerd op de ervaringen van buitenlandse onderzoekers in gelijkaardige settings (Dillon, 2001; Cope, 2000; Pearson & Hobbs, 2004; Seal e.a., 2004; Long e.a., 2004).

In elke gevangenis zullen diepte-interviews worden afgenomen aan de hand van een vooraf opgestelde topiclijst (op basis van bestaand onderzoek in Belgische gevangenissen en relevante internationale onderzoeksliteratuur) met personeelsleden (zowel personen die via hun functie expliciet omtrent de drugsproblematiek werken, als reguliere gevangenisbewaarders) én met zoveel mogelijk gedetineerden (waaronder ook enkele gedetineerden die niet gebruiken of betrokken zijn in de distributie van of handel in drugs) (zie ook Todts, 2000; Dillon, 2001; Cope, 2000). Per instelling zullen minimaal 10 personeelsleden en 20 gedetineerden individueel en face-to-face worden bevraagd. Indien mogelijk zullen de gedetineerden méér dan één keer worden geïnterviewd (zie Cope, 2000). Daarnaast zullen interviews worden afgenomen van tenminste 15 ex- gedetineerden. Initiële respondenten zullen worden gerekruteerd via de reeds ontwikkelde contacten en netwerken die het Instituut voor Sociaal Drugsonderzoek heeft ontwikkeld in de loop van voorgaande en nog lopende onderzoeksprojecten (FWOprojecten G.00125.02 en G.0197.96, ‘Cannabis in Vlaanderen’, ‘Drugsoverlast in Antwerpen en Charleroi’,‘Asielzoekers en drugs’…), en via in de loop van het onderhavige project ontwikkelde contacten. De steekproef van ex- gedetineerden zal verder worden uitgebreid aan de hand van ‘snowball sampling techniques’.

De validiteit van de onderzoeksbevindingen zullen in de mate van het mogelijke worden getoetst door ze voor te leggen aan een panel van enkele (ex-)gedetineerden (Huberman et al, 1998). De data zullen worden geanalyseerd met behulp van een gespecialiseerd softwarepakket voor kwalitatieve dataverwerking (NVivo) (zie Cope, 2000; Dillon, 2001).

Een noodzakelijke procedure vóór de aanvang van het eigenlijke veldwerk omvat de ondertekening van de gevangenisdirecties van de betrokken instellingen van een ethische richtlijn, waarbij de anonimiteit van alle respondenten (personeelsleden en gedetineerden) wordt gewaarborgd, alsook iedere inmenging van de betrokken overheden en/of personeelsleden in het onderzoek (ook in het nu lopende onderzoek omtrent de behoeften van ATS-gebruikers is dat de gevolgde procedure). Elke respondent zal voor deelname aan het onderzoek een ‘letter of informed consent’ ondertekenen.

Timing

In een eerste voorbereidende fase (6 maanden) zullen de relevante Belgische en internationale literatuur worden bestudeerd, en topic- lijsten worden ontwikkeld voor de interviews met personeelsleden, gedetineerden en exgedetineerden. Tegelijkertijd zullen de nodige voorbereidingen voor het eigenlijke veldwerk worden getroffen (selectie van de 3 gevangenissen in overleg met de drugscoördinator van het Belgische gevangeniswezen), ondertekening ethische richtlijnen, kennismaking met de drie geselecteerde settings aan de hand van informele gesprekken en beschikbare cijfergegevens e.d.m.). Bij goedkeuring van deze aanvraag kunnen reeds voor de aanvang van het project een aantal stappen worden voorbereid en aangevat (toestemming van de Directeur- Generaal van het gevangeniswezen, selectiecriteria van de drie gevangenissen…).

De fase van het eigenlijke veldwerk omvat 12 maanden voor de diepte- interviews met personeelsleden en gedetineerden (4 maanden per gevangenis) en met ex-gedetineerden. Tijdens de fase van het eigenlijke veldwerk wordt ook reeds een aanvang genomen met de verwerking en analyse van de kwalitatieve data.

In een derde fase (6 maanden) worden de data verder geanalyseerd en het eindrapport opgesteld.

Valorisatie: publicaties en lezingen

MICHIELS, E. (2010), In search of a theoretic framework for analysing layered interview data. Presentation at the 21ste ESSD Conference, Dubrovnik (Croatia), 2 oktober 2010.