Projecten per onderzoeker

Frederick DeconinckProf. Dr. Frederik Deconinck

Frederik is expert in perceptuo-motorische ontwikkeling en leren. In zijn onderzoek bestudeert hij de perceptuele en cognitieve processen die betrokken zijn bij de planning en controle van bewegingen, zowel bij mensen met motorische problemen (vb. developmental coordination disorder) als bij (top)sporters. De inzichten die voortkomen uit dit onderzoek zijn belangrijk voor optimalisatie van diagnostiek, therapie en training.  

Matthieu LenoirProf. Dr. Matthieu Lenoir

Het onderzoek van Matthieu Lenoir (PhD in de Lichamelijke Opvoeding, Universiteit Gent, 1997) richt zich op de ontwikkeling van de motoriek van peuters tot volwassenen.
Aangezien elk kind het recht heeft op een optimale ondersteuning van zijn/haar motorische ontwikkeling, richt het onderzoek zich op peuters (1-3 jaar), kinderen van het kleuter-, lager en middelbaar onderwijs, jonge en volwassen elitesporters, kinderen met bewegingsproblemen en kenmerken die hun ontwikkeling soms in de weg staan, zoals kinderobesitas.
In het onderzoek wordt veel belang gehecht aan de valorisatie nadat een project is afgerond. Voorbeelden daarvan zijn Het Vlaams Sport Kompas of het Multimove project

Eline CoppensDr. Eline Coppens

Doctoraatsproject: Determinanten van motorische competentie bij kinderen

Motorische competentie is de eigenschap die ons toelaat onze bewegingen efficiënt uit te voeren en aan te passen aan de omstandigheden, zowel bij dagelijkse handelingen als bij het sporten. In dit doctoraat werd onderzocht welke factoren van invloed zijn op de motorische ontwikkeling, en op welke manier die ontwikkeling kan gestimuleerd worden.

  • INDIVIDUELE FACTOREN: Leeftijd (toenemend), geslacht (jongen), gewichtsstatus (lager), gezondheidsgerelateerde fitheid (hoger), zelfwaargenomen motorische competentie (hoger), autonome motivatie t.a.v. georganiseerde sport (hoger) spelen allemaal een rol in de motorische competentie van kinderen. Overheen de tijd werd een grotere verbetering van motorische competentie vastgesteld bij jongere kinderen en kinderen met een lager (weliswaar gezond) gewicht. Bovendien bleken jongens sterker vooruit te gaan dan meisjes.
  • OMGEVINGSFACTOREN: Sport beoefenen in georganiseerd verband speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van motorische competentie! Sporten beoefenen waarbij je een voorwerp moet controleren (vb. basketbal, volleybal, hockey) wordt geassocieerd met een hogere motorische competentie. Meer tijd doorbrengen in georganiseerde sport blijkt eveneens gunstig te zijn. Bovendien was het combineren van meerdere sporten (‘multisporten’) ook gerelateerd aan een betere fitheid en betere zelfwaargenomen motorische competentie.
  • TAAKFACTOREN: Het is belangrijk om de manier waarop we actuele (vb. ‘hoe goed ben je écht in het vangen van een bal?’) en zelfwaargenomen motorische competentie (vb.‘ hoe goed dénk je dat je bent in het vangen van een bal?’) meten op elkaar af te stemmen. We weten immers dat hoge en op elkaar afgestemde niveaus van actuele en zelfwaargenomen motorische competentie de sleutel zijn voor het betrekken van kinderen bij sport.

    Dit onderzoek toont ook aan dat er veel interindividuele verschillen bestaan in de motorische competentie van kinderen. Het ondersteunen van deze motorische competentie en de brede ontwikkeling ervan bij kinderen is essentieel. Dit doctoraatsproject ligt mee aan de basis van Multimove dat nu in Vlaanderen is uitgerold en vormde ook de aanzet voor de huidige onderzoekslijn naar motorische competentie bij 1- tot 3-jarige peuters (1-2-3 MOVE).

Huidige projecten: 1-2-3 MOVE! project
Het 1-2-3 MOVE! project richt zich op het in kaart brengen van de motorische, cognitieve, sociaal-emotionelen en talige ontwikkeling van Vlaamse peuters. Daarbij aansluitend stellen we de vraag hoe de motorische competentie bij deze jonge kinderen in verband staat met omgevingsfactoren (zoals de fysieke omgeving, interacties met ouders en kindbegeleiders) en onderzoeken we risicocompetentie als hoeksteen van een optimale motorische, en algemene ontwikkeling. Via co-creatie met diverse partners uit het werkveld en het beleid, zullen we allerlei initiatieven voor optimale ontwikkelingskansen voor kinderen uitwerken. Binnen dit project neem ik een coördinerende rol op, samen met Dr. Felien Laureys.
Meer lezen

Felien LaureysDr. Felien Laureys

Doctoraatsproject: Ontwikkelen van mentale vaardigheden: essentiële onderdelen op weg naar expertise in de sport

Atleten die op het hoogste niveau presteren, blinken uit in een combinatie van technische, fysieke en tactische vaardigheden. Onderzoek toonde aan dat ook mentale vaardigheden, zoals executieve en psychologische functies, belangrijke prestatie-bepalende factoren kunnen zijn. Atleten zullen executieve functies gebruiken om snelle beslissingen te maken en complexe bewegingen heel precies uit te voeren. De psychologische vaardigheden zullen dan weer de mentale staat en gedachten van de atleet reguleren. De mentale vaardigheden zijn niet alleen belangrijk tijdens prestaties op volwassen leeftijd, deze zullen atleten ook helpen tijdens het talent-ontwikkelingsproces op jongere leeftijden. Onderzoek heeft zich echter vooral gefocust om de mentale vaardigheden te onderzoeken op volwassen leeftijd, en we weten weinig over de ontwikkeling van deze vaardigheden tijdens het talentontwikkelingstraject van jonge atleten. Daarom bestudeerde dit doctoraat de ontwikkeling en het gebruik van executieve functies en psychologische vaardigheden tijdens het talentontwikkelingsproces bij talentvolle atleten.
Uit dit doctoraatsproject kunnen twee grote conclusies getrokken worden:

  •  executieve functies en psychologische vaardigheden kunnen beoordeeld worden gedurende een atleet zijn talentontwikkelingstraject, dankzij de validatie van de psychometrische testbatterijen. Zo kan er meer gefocust worden op de monitoring en ontwikkeling van de mentale vaardigheden van een jonge atleet, aangezien deze vaardigheden al een belangrijke rol spelen vanaf de start van het talentontwikkelingstraject.
  • de variatie in het gebruik en de ontwikkeling van de mentale vaardigheden toont aan dat er nood is aan een meer geïndividualiseerde aanpak in onderzoek naar talentontwikkeling. Deze conclusie heeft ook een belangrijke praktische implicatie, want ze suggereert dat coaches en atleten niet moeten streven naar een maximum op elke mentale vaardigheid, maar eerder naar een ideaal, individueel profiel van de atleet.

Huidige projecten: Momenteel ben ik als post-doctoraal onderzoeker actief in 2 lopende projecten.

  • Enerzijds ben ik mee betrokken in de onderzoeksgroep Biomechanica en Motorische Controle van de Menselijke Beweging, binnen het 1-2-3 MOVE! Project. Binnen dit project beogen we de motorische competentie van Vlaamse peuters in kaart te brengen. Daarbij aansluitend stellen we de vraag hoe de motorische competentie bij deze jonge kinderen in verband staat met omgevingsfactoren (zoals de fysieke omgeving, interacties met ouders en kindbegeleiders) en onderzoeken we risicocompetentie als hoeksteen van een optimale motorische, en algemene ontwikkeling. Via co-creatie met allerhande partners uit het werkveld en het beleid, zullen we allerlei initiatieven voor optimale ontwikkelingskansen voor kinderen uitwerken. Binnen dit grootschalige project neem ik zelf een coördinerende rol op.
  • Anderzijds ben ik ook actief binnen de onderzoeksgroep Sportpedagogiek, waar ik werk op de SAFE-Sport onderzoekslijn. Deze onderzoekslijn beoogt een veilig en motiverend sportklimaat in Vlaanderen te creëren. We weten namelijk dat grensoverschrijdend gedrag jegens kinderen en jongeren epidemische proporties aanneemt, ook in de sportwereld. Gegeven de verregaande negatieve gevolgen, wordt het gezien als een groot probleem voor de volksgezondheid wereldwijd. Door ons te baseren op breed onderzochte ontwikkelings- en motivatietheorieën, willen we een evidence-based én leeftijdsspecifieke taxonomie ontwikkelen met betrekking tot "het gedrag in de grijze zone". We streven er zo naar om een gemeenschappelijke taal te creëren onder sportprofessionals. Daarnaast willen we grensoverschrijdend gedrag ook in een breder kader gaan onderzoeken. Hierbij zullen we verschillende actoren en risico- en beschermende factoren gaan in kaart brengen. Zo kunnen we nagaan welke coaching stijlen risicovol zijn of juist best gecombineerd worden om grensoverschrijdend gedrag tegen te gaan. Verder zal via een reeks (micro-)interventiestudies worden nagegaan of de normalisering van grensoverschrijdend gedrag op organisatieniveau aangepakt kan worden. Het uiteindelijke doel van dit project is om te onderzoeken hoe de fysieke en psychologische grenzen door de sporter, coach, sportprofessional of de entourage van de sporter op een gezonde manier kunnen verlegd worden, zonder grenzen te overschrijden. Binnen deze onderzoekslijn, ben ik betrokken bij elke pijler, en werk ik zelf actief op het proberen verduidelijken van de ‘grijze zone’ gedragingen.

Meer lezen

Mireille AugustijnDr. Mireille Augustijn

Doctoraatsproject: Het obese brein: de relatie tussen motorische competentie, executief functioneren en hersenstructuur bij kinderen met obesitas

Kinderen met obesitas ervaren vaak problemen bij het uitvoeren van motorische vaardigheden. Inzichten gebaseerd op studies van ons labo indiceren dat deze motorische problemen niet volledig kunnen worden verklaard door het zwaardere lichaamsgewicht en een verschil in massaverdeling vergeleken met kinderen met een normaal gewicht. De bewegingsproblemen bij kinderen met obesitas zouden ook kunnen wijzen op andere mogelijke onderliggende mechanismen.
Een recenter onderzoek van ons labo toonde aan dat kinderen met obesitas ook problemen zouden hebben in het plannen en bijsturen van bewegingen in vergelijking met leeftijdgenoten met een normaal gewicht, maar deze mogelijkheid nog niet eerder werd onderzocht. Daarom was het eerste doel van dit doctoraatsproject om de prevalentie en aard van perceptueel-motorische (dys-)functie te onderzoeken in een groep kinderen met obesitas door het evalueren van prestaties op fundamentele aspecten van perceptueel-motorische controle.
Verder werd geavanceerde beeldvorming gebruikt om structurele en functionele connectiviteit in kaart te brengen en te linken aan gedragsmaten.

Het tweede doel van dit project is om het effect van gewichtsverlies op de gedragsmaten en hersenconnectiviteit te onderzoeken. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat obesitas in de kindertijd gepaard gaat met groot en fijn motorische problemen, minder goede executieve functies en structurele verschillen in de hersenen. Daarom is het aangeraden dat preventie en interventie programma's niet enkel leiden tot gewichtsverlies, maar ook de motorsiche bewegingsvaardigheden en executieve functies verbeteren. Hoewel een multidisciplinair programma voor kinderen met obesitas effectief bleek te zijn in het verminderen van het lichaamsgewicht en het verbeteren van de groot motorische vaardigheden, werd er geen effect waargenomen in de prestaties op fijn motorische en cognitieve taken. Daarom wordt toekomstig onderzoek aangemoedigd om de toevoeging van specifieke (fijn) motorische en cognitieve training als geïsoleerd programma of binnen een multidisciplinair programma te onderzoeken.

Huidig project: Het DCD brein: motorisch leren en neuroplasticiteit bij volwassenen met Developmental Coordination Disorder

scanner_Mireille

Mensen met Developmental Coordination Disorder (DCD) ondervinden moeilijkheden bij het uitvoeren en aanleren van motorische vaardigheden. Aangezien een adequaat motorisch vaardigheidsniveau nodig is om te kunnen deelnemen aan dagelijkse activiteiten, is het belangrijk om de oorzaak van deze motorische leerproblemen te kennen. Met de komst van medische beeldvormingstechnieken, zoals MRI, is er de laatste decennia steeds meer onderzoek gedaan naar de hersenstructuur en –functie bij mensen met DCD. Een aantal studies toonde verschillen aan in sensorimotorische hersenregio's bij mensen met DCD in vergelijking met een typisch ontwikkelende populatie. Opvallend is dat er tot op heden quasi geen longitudinale studies zijn die het effect van leren op de hersenen bij mensen met DCD onderzocht hebben. We weten immers dat training niet alleen een invloed heeft op gedrag, maar ook op de hersenstructuur en –functie. Met dit huidige project willen we onderzoeken wat de rol van de hersenen (MRI) is bij het leren van een nieuwe motorische taak (balanceren op een rolla bolla) bij volwassenen met DCD.
Meer lezen

Laurens GilsonDrs. Laurens Gilson

Onderzoeksproject: The Talent Passport - Optimizing Talent Identification and Development in Belgian Youth Football

Deze leerstoel is gegroeid uit de bezorgdheid van de Koninklijke Belgische Voetbalbond over de uitdagingen die met de ontwikkeling van de jonge voetballer gepaard gaan. Wekelijks trekken honderdduizenden jonge spelertjes in België vol enthousiasme hun voetbalschoenen aan, ervan dromend om ooit deel uit te maken van de Rode Duivels of de Red Flames. Door de omvang en de organisatie van het voetbalgebeuren in België kan deze context beschouwd worden als een weerspiegeling van onze maatschappij, waarin we ernaar streven elke speler tot optimale prestaties en succesbeleving te brengen. Elke club is op zoek naar talent, maar het vinden van talent brengt uitdagingen met zich mee, waarbij teleurstelling en succes, selectie, deselectie en heroriëntatie, promotie en drop-out heel vaak dicht bij elkaar liggen. We zijn ervan overtuigd dat wetenschappelijk onderzoek nog veel kan bijdragen aan een optimale ontwikkeling van elke jonge speler, door in te zoomen op individuele eigenschappen van de speler, maar evenzeer op de omgeving waarin hij/zij wordt opgeleid. Ondanks inspanningen op club- en federatieniveau blijft het voorspellen van potentieel niveau bij jeugdspelers lastig. Het project beoogt de wetenschappelijke optimalisatie van talentprocessen, met als doel de doorstroming naar hogere niveaus te verbeteren. Het richt zich op:

  • het evalueren en verbeteren van het huidige testprotocol,
  • het begrijpen van een succesvolle jeugdontwikkeling,
  • het onderzoeken van de subjectieve percepties bij besluitvormers/beoordelaars
  • het verminderen van de tijdelijke storende factoren in de identificatie. Het doel is om de besluitvorming te verbeteren door meer objectieve en op wetenschap gebaseerde criteria te gebruiken, waardoor de voorspellende nauwkeurigheid toeneemt. Hierdoor zal het mogelijk zijn om te blijven zoeken en aandacht te besteden aan gemiste jeugdtalenten.

Griet WarlopDrs. Griet Warlop

Onderzoeksproject: Interne representatie van acties en motorisch leren bij kinderen met Developmental Coordination Disorder (DCD)

Kinderen met Developmental Coordination Disorder (DCD) ondervinden moeilijkheden met het uitvoeren en aanleren van motorische taken. Huidig onderzoek richt zich op de onderliggende processen van motorische controle en motorisch leren die bijdragen aan de moeilijkheden die deze kinderen ondervinden. Aan de hand van gecontroleerde labostudies en hersenmetingen via elektro-encefalografie (EEG) proberen we te achterhalen welke controle- en leermechanismen foutlopen.

elektro-encefalografie (EEG)

Eerdere bevindingen wijzen op een verstoorde koppeling tussen perceptie en actie bij kinderen met DCD, wat hun vermogen om acties te voorspellen, bij te sturen en te leren beïnvloedt. We onderzoeken de invloed van deze problemen op het interpreteren van biologische beweging en automatische imitatie. Motorische adaptatietaken worden gebruikt om te meten in hoeverre kinderen met DCD hun bewegingen kunnen aanpassen. Dit alles wordt onderzocht met een blik op de hersenen waarbij lagere orde sensorische processen en hogere orde cognitieve processen in kaart worden gebracht met EEG.
Meer lezen

Elly van HyfteDrs. Elly van Hyfte

Onderzoeksproject: De Bobbelbaan

Lichamelijke opvoeding op school kan een optimale toegangspoort zijn voor het verbeteren van de motorische competentie en het bevorderen van de mate van fysieke activiteit bij kinderen. Hindernissenparcoursen (alias bobbelbanen) werden ontwikkelend vanuit recente wetenschappelijke inzichten zoals differentieel leren en autonomie-ondersteuning, concepten die het motorisch leren ten goede komen. Het doel van dit project is het onderzoeken van de mogelijke lange termijn impact van een interventieprogramma op de motorische competentie, fysieke activiteit en motivatie van basisschoolkinderen (6-12jaar).
Meer lezen

Lisa MertensDrs. Lisa Mertens

Doctoraatsproject: Monitoren van motorische competentie in 1- tot 3-jarige Vlaamse peuters (MoMoCo): Inzicht in de correlaten/determinanten van motorische competentie en de ontwikkeling daarvan tijdens de eerste levensjaren

Motorische competentie (MC) is cruciaal in het ontwikkelen van een gezonde en actieve levensstijl, en is gerelateerd aan het menselijk cognitief en sociaal-emotioneel functioneren. Recente literatuur wijst echter op een afname van MC bij schoolgaande kinderen, terwijl de ontwikkeling van motorische competentie en de factoren daaraan gerelateerd nauwelijks zijn gedocumenteerd bij 1- tot 3-jarigen. De WHO benadrukt dan ook de nood aan onderzoek naar de motorische ontwikkeling in deze leeftijdsgroep. Daarom heeft het MoMoCo-project de volgende doelen, binnen de context van kinderdagverblijven:

  • In een cross-sectionele studie brengen we de huidige status van MC-niveaus bij Vlaamse peuters objectief in kaart, alsook de associaties met het cognitief en sociaal-emotioneel functioneren en andere individuele en omgevingsfactoren
  • In een aansluitende 1-jarige prospectieve cohortstudie onderzoeken we individuele veranderingen in ontwikkelingstrajecten van MC en het cognitief en sociaal-emotioneel functioneren, met identificatie van baseline determinanten.

Het belangrijkste projectdoel is het verkrijgen van een diepgaand inzicht in individuele en omgevingsfactoren gelinkt aan de ontwikkeling van MC, met het oog op succesvolle MC interventies in de toekomst. 


Helena SienaertDrs. Helena Sienaert

Doctoraatsproject: De risicocompetentie van Vlaamse peuters

risicocompetentie bij kleuters

Ouders en kinderbegeleiders zijn de poortwachters die bepalen welke speel- en bewegingskansen peuters krijgen. Vaak maken zij de omgeving voor peuters zo veilig als mogelijk, waardoor ze speel- en bewegingskansen inperken vanuit de veronderstelling dat peuters niet risicocompetent zijn. Maar klopt dat wel?
In dit doctoraatsonderzoek verkennen we het concept risicocompetentie bij peuters. Wat zegt de literatuur over risicocompetentie bij jonge kinderen, en specifiek peuters? Hoe kunnen we risicocompetentie bij peuters best definiëren volgens experten in de ontwikkeling van peuters en experten op het vlak van risicovol spelen?
We maken filmpjes van peuters die vrij spelen en daarbij aanvaardbare risico’s lopen en nemen, en bespreken die met hun ouders en kinderbegeleiders. Welke gevaren en bijhorende risico’s merken ouders en kinderbegeleiders op in die situatie? Denken zij dat de peuter die gevaren ook heeft opgemerkt, en de bijhorende risico’s en eigen vaardigheden correct heeft ingeschat? Lijkt de peuter volgens hen (onbewust) risico te lopen of (bewust) risico te nemen? En lijkt die in staat om gepast met de risico’s om te gaan? Met andere woorden: hoe schatten ouders en kinderbegeleider de risicocompetentie van peuters in?
We observeren tijdens risicovolle speelsituaties ook de interacties tussen peuters en hun ouders of kinderbegeleiders. Hoe ondersteunen ouders en kinderbegeleiders momenteel de risicocompetentie van peuters thuis en in de kinderopvang? Welke goede praktijken kunnen we verder verspreiden?
Deze inzichten nemen we mee in een co-creatieproces met het werkveld en beleid rondom peuters in Vlaanderen. We ontwikkelen praktische tools en beleidsaanbevelingen om de speelomgeving voor peuters zo veilig als nodig te maken, en peuters te ondersteunen in hun risicocompetentie.

Lies BlontrockDrs. Lies Blontrock

Doctoraatsproject: Het co-creëren van initiatieven gefocust op motorische competentie om de ontwikkelingstrajecten van 1- tot 3-jarige Vlaamse peuters te boosten

De eerste doelstelling van dit project is het in kaart brengen van de motorische competentie en het verloop van de motorische ontwikkeling bij 1- tot 3-jarige Vlaamse peuters. De overige ontwikkelingsdomeinen (cognitie, socio-emotionele en taal) worden als secundaire outcome gemeten. Ook individuele- en omgevingsfactoren worden verzameld. De omgeving thuis of in de kinderopvang zorgt voor interacties en blootstellingen en speelt dus ook een belangrijke rol in de ontwikkeling van een kind, en binnen dit project. Met de vergaarde info gaan we op zoek naar de relatie tussen de motorische ontwikkeling en de andere ontwikkelingsdomeinen. Als een kind motorisch sterk is, zit het dan ook goed voor de andere ontwikkelingsdomeinen? We willen de ontwikkeling zowel cross-sectioneel als longitudinaal onderzoeken aan de hand van 3 testmetingen met een interval van 6 maanden.
Het onderzoeken van de ontwikkelingstrajecten, individuele- en omgevingsfactoren van het kind is nodig ter voorbereiding van de co-creatie van initiatieven om de ontwikkeling te boosten. Dit alles willen we binnen de 3 contexten (groepsopvang, familieopvang en thuisopvang) van opvang bekijken, waar we binnen dit onderzoekstraject focussen op de groepsovang, en hierbinnen een onderscheid maken.

Lore DaelmanDrs. Lore Daelman

Onderzoeksproject: Het co-creëren van initiatieven gefocust op motorische competentie om de ontwikkelingstrajecten van 1- tot 3-jarige Vlaamse peuters te boosten

De eerste doelstelling van dit project is het in kaart brengen van de motorische competentie en het verloop van de motorische ontwikkeling bij 1- tot 3-jarige Vlaamse peuters. De overige ontwikkelingsdomeinen (cognitie, socio-emotionele en taal) worden als secundaire outcome gemeten. Ook individuele- en omgevingsfactoren worden verzameld. De omgeving thuis of in de kinderopvang zorgt voor interacties en blootstellingen en speelt dus ook een belangrijke rol in de ontwikkeling van een kind, en binnen dit project. Met de vergaarde info gaan we op zoek naar de relatie tussen de motorische ontwikkeling en de andere ontwikkelingsdomeinen. Als een kind motorisch sterk is, zit het dan ook goed voor de andere ontwikkelingsdomeinen? We willen de ontwikkeling zowel cross-sectioneel als longitudinaal onderzoeken aan de hand van 3 testmetingen met een interval van 6 maanden.
Het onderzoeken van de ontwikkelingstrajecten, individuele- en omgevingsfactoren van het kind is nodig ter voorbereiding van de co-creatie van initiatieven om de ontwikkeling te boosten. Dit alles willen we binnen de 3 contexten (groepsopvang, familieopvang en thuisopvang) van opvang bekijken. Lore Daelman zal zich specifiek focussen op the thuiscontext.

Laure GeirnaertDrs. Laure Geirnaert

Onderzoeksproject: Kinderopvanghelden als katalysators voor vroege kinderontwikkeling

Wanneer men het heeft over (motorische) ontwikkeling bij peuters, is men het er algemeen over eens dat zowel ouders als kinderbegeleiders een cruciale rol spelen: jonge kinderen leren aan de hand van imitatie. Betekenisvolle interacties met volwassenen zijn daarom van onmiskenbaar belang. Maar in welke mate weten kinderbegeleiders en ouders hoe ze ontwikkeling en meer bepaald motorische competentie kunnen ondersteunen? Beseffen zij hoe belangrijk hun rol is?

Binnen dit luik van het project nemen we het profiel van deze kinderopvanghelden onder de loep: hoe verschilt de opleiding van kinderbegeleiders in de verschillende programma’s in Vlaanderen? Welke aspecten van vroege ontwikkeling komen aan bod binnen hun vorming? Verder gaan we dieper in op de noden, attitudes en sterktes van kinderbegeleiders. Daarbovenop trachtten we na te gaan hoe zij (motorische) ontwikkeling ondersteunen in de praktijk aan de hand van observaties. Op basis van deze bevindingen wordt tijdens het co-creatieproces gezocht naar hoe we binnen de verschillende opleidingen het luik rond motorische competentie optimaal kunnen benutten en hoe we kinderbegeleiders (in opleiding en in de praktijk) kunnen ondersteunen bij het creëren van bewegingskansen voor deze jonge doelgroep.