De vraag van Paul Buschmann om aan de hand van 21 boeken mijn leven in en tussen boeken te schetsen is een uitdaging gebleken. De selectie van boeken ging vlotjes, maar een schets van mijn leven in en tussen deze boeken kreeg ik iets moeilijker voor elkaar. De ene keer leek deze schets mij te rudimentair en te onvolledig, de andere keer dan weer te ijdel en te zelfvoldaan. Maar het zegt zeker al iets over mijzelf en mijn nooit aflatende twijfel, mijn voordurende zoektocht waarbij boeken een grote steun, en troost, zijn.
Leonardo Da Vinci biografie (auteur onbekend) Ik wil graag beginnen met een boek waar ik slechts een vage herinnering aan heb. De auteur en juiste titel weet ik al lang niet meer. Ik moet ongeveer een jaar of 12 geweest zijn toen ik in de openbare bibiotheek boeken ontdekte over het leven van grote kunstenaars. Ze hadden een blauwe kaft. Vooral Leonardo Da Vinci sprak mij aan want ik voelde een soort verwantschap met deze held. Ik ontdekte bijvoorbeeld dat Leonardo in spiegelbeeld (van rechts naar links) schreef, wat ik ook deed. Ik heb het altijd gekund, zelfs nu nog. Daarnaast was ik in mijn naaste omgeving gekend als een (redelijk begenadigd) tekenaar. Leonardo was mijn rolmodel. Zoals hij, wilde ik mij bekwamen in kunst én in wetenschap. Mijn bewondering voor Leonardo ging echter zo ver dat ik ook wapentuig ontwierp (en uitvoerde). Maar dat hoofdstuk houd ik liever gesloten. Als jongere heb ik ooit het hoofd van Jeronimus in een onafgewerkt werk van Leonardo verwerkt in een naakt zelfspot portret. Dat naakt kan ik helaas niet in het openbaar tonen, maar de kop wel. Het schijnt dat ik er nu op gelijk. Toen ik dan, vorig jaar, samen met Magda, zijn schetsen en aantekeningen zag in de Pinacoteca Ambrosiana te Milaan kwamen deze herinneringen weer allemaal terug. Maar de hoeveelheid aantekeningen, fijne tekeningen en schetsen van Leonardo blijven mij fascineren. Mijn held stimuleert mij om het plastisch deel van mijn persoonlijkheid terug op te nemen.
Erasmus, dwarsdenker, een biografie (Sandra Langereis). Dit is de alom geprezen biografie van Erasmus Roterodamus. Wat ik er van onthouden heb, is dat Erasmus het geluk had om goed basisonderwijs in het Latijn te krijgen. Daarna zijn heldenmoed en wilskracht voor hem belangrijk geweest om los te komen uit een ergerlijk en verstikkend klerikaal systeem. Door zelfstudie heeft Erasmus zichzelf weten te verheffen. Hij heeft een empirische methode voor tekstanalyse ontwikkeld die de basis vormde van zijn zelfstandig denken. Daarbij gaat hij terug naar de eerste bronnen in het latijn - later ook het grieks – en zodoende komt hij tot nieuwe interpretaties van, onderandere, bijbelpassages. Erasmus werd een gevierd schrijver maar door toenemend radicalisme in de samenleving kwam hij in een storm terecht, en uiteindelijk zou dat radicalisme uitmonden in godsdienstoorlogen in de lage landen. Helemaal het tegenovergestelde van Erasmus’ gedachtengoed. Kortom, deze biografie heeft veel te bieden: Het belang van goed basisonderwijs. Zichzelf verheffen door zelfstudie en daardoor vrij kunnen denken. Inzicht verwerven door te herbronnen. Alles in vraag stellen, en teruggaan naar de bronnen. En reizen!
Biography Miles Davis (Miles Davis) [MILES : The Autobiography Miles Davis with Quincy Troupe] Op mijn 50ste verjaardag heb ik beslist om jazz-improvisatie te leren. Het is een mooie ervaring geweest en de faculteit zal zich ongetwijfeld het bestaan van de Blandinos nog wel herinneren. We speelden gedurende een tiental jaar op de nieuwjaarrecepties van de Faculteit, en af en toe ook op pensioneringsfeestjes en allerhande inauguraties. Aangezien we de bebop niet schuwden was ik wel geïnteresseerd in de echte grote bebop helden, met focus op trompettisten. Clifford Brown was mijn grote held – welliswaar in alle opzichten niet te evenaren. Zijn solo in Joy Spring, met “the Clifford Brown and Max Roach Quintet” -- door The New York Times omschreven als “perhaps the definitive bop group until Mr. Brown’s fatal automobile accident in 1956” -- behoort tot de absolute top in het genre. Akkoord, de solo is geen boek maar recent vond ik er wel een boek over het leven van Clifford. Hij is maar 25 jaar geworden! De eerste jazz-held die van wijsheid, schoonheid en kracht zijn ideaal maakte, daar waar de vorige generatie zich overgaf aan cocaïne en heroïne! In de openhartige autobiografie van Miles lezen we hoe het er in die cocaïnejaren aan toe ging in de jazz bars. Eerder ruw zou ik zeggen. Miles was een smeerlapje. Ongelofelijk hoe hij er toch in slaagde absolute topsolos neer te zetten, zoals in Four met het Miles Davis Quintet, van december 1959. Miles was pas 33 jaar en stond aan de absolute top. Ik was toen net 1 jaar oud. Zowel van Four als van Joy Spring zijn er verschildende versies. Het is interessant om te horen hoe zowel Clifford als Miles melodische figuren en wendingen in verschillende solo’s herhalen. In hun improvisaties waren ze uiterst creatief in het herschikken van melodische figuren die tot hun actierepertoire behoorden. Als jazz-student bouw je voor jezelf zo’n repertoire, om er dan uit te putten voor de eigen solo’s. Ik koester de beste herinneringen aan de Blandinos. Jammer dat Bert, onze uitmuntende saxofonist, zo vroeg gestorven is.
De Ilias (Homeros) Dat werk ligt volledig in de lijn van mijn fascinatie voor helden. Het verhaal is qua verteltechniek, en inhoud, zo ongelofelijk knap dat ik recent enkele tientallen illustraties (krabbels) gemaakt heb van scènes uit de Ilias. Om te beginnen met Homeros die muze aanroept. Zo’n krabbel wordt eventueel een studie. En zo’n studie, wie weet, een tekening, of een schilderij? Maar zover ben ik nog niet. Ik ben ook nog niet gepensioneerd als ik dit schrijf hé, dus ik heb nog een weg te gaan. Met die krabbels wil ik mijn voorstellingsvermogen en tekenmotoriek opnieuw wat stimuleren, na een te lange pauze. Het is ook een manier om stil te staan bij de tekst. Wat mij daarin uitermate boeit zijn de (niet-christelijke) morele en ethische problematieken en projecties daarvan op goden. Logischerwijs maken die goden onderling vaak ruzie, omdat acties met morele consequenties nu eenmaal vanuit verschillende perspectieven bekeken kunnen worden. Ze zijn aandrijvers van emotionele impulsen van stervelingen. Soms kunnen ze de impulsen van stervelingen ook temperen. De Ilias begint bijvoorbeeld met een hoogoplopende ruzie tussen Achilles en Agamemnon, waarbij Achilles op een bepaald moment de aandrang krijgt om Agamemnon te vermoorden. Maar hij twijfelt. “In zijn behaarde borst bewoog zijn hart zich tussen twee gedachten”. Op dat moment echter komt Athena achter Achilles te staan en ze grijpt hem bij zijn blonde haar. Ze zegt vervolgens: “Ik ben gekomen uit de hemel om je toorn te tomen, als je naar me luistert. … . Kom, staak de twist en laat je hand het zwaard niet trekken. Maar je mag hem wel met woorden beschimpen….”. Sterke vrouw die Athena, die helden berispt en tempert. Maar hoe moet ik mij dat voorstellen? Of die scène waarin Glaukos en Diomedes als strijders tegenover elkaar komen te staan op het slagveld. Na een lang gesprek beslissen ze om niet te vechten, gewoon omdat hun ouders vrienden waren. Waaruit zij besluiten dat er een broederband tussen hen bestaat. Het einde van deze scène is hilarisch: “Toen heeft de zoon van Kronos, Zeus, toch Glaukos verstand verbijsterd: want met Diomedes, de zoon van Tydeus, ruilde hij zijn wapens en gaf hem goud voor brons, een tegenwaarde van honderd runderen voor amper negen.” Heeft Glaukos een slechte deal gedaan? Werd hij bedrogen? Was de broederband dan toch niet onvoorwaardelijk? Het lijkt wel een West-Vlaamse grap… Door het lezen van de Ilias heb ik blijkbaar op latere leeftijd een fascinatie voor de oude Grieken ontwikkeld. Ik heb eerst de vertaling van Imme Dros en daarna ook die van Patrick Lateur gelezen. Mijn krabbels staan in de uitgave van Lateur, want daar heb ik meer plaats in de marge. En ja, zoals het altijd gaat bij boeken het ene boek leidt tot het andere. De Ilias las ik nadat ik Alkibiades, van Ilja Leonard Pfeijffer, gelezen had, op aanraden van Magda. Dat fascineerde mij wel en in de marge van dat werk las ik ook Donald Kagan’s De Peloponesische oorlog (ondertitel: Epos van de moordende strijd tussen Athene en Sparta 431-404 voor Chr.). Een spiegel van de geopolitiek in onze huidige tijden… Nu verdiep ik mij in de Orestea…
Divina Commedia (Dante Alighiere) Het boek is een machtig intellectueel avontuur waarin de auteur blijk geeft van een ongebreidelde fantasie. Maar door de veelheid van verwijzingen en persoonsnamen uit Dante’s tijdsgebonden politieke entourage is het volume aan commentaar even omvangrijk als het volume aan originele tekst, en dat belemmert wel een vlotte lezing. Voor mij was dit lectuur met een zekere weerstand. Het kostte mij weken om er door te geraken. Gelukkig zijn er ook de wonderbaarlijke illustraties van Gustave Doré om af en toe eens in te verpozen. De scènes van de hel maakte hij in 1857. Een vriend die wist dat ik Dante aan het lezen was, stuurde mij vanuit Londen deze mooie foto van een beeld gemaakt door A. Munro in 1852, van het verhaal van Paolo en Francesca. De twee jongeren lezen samen een ridderverhaal en dan gebeurt dit: “Voor ons genoegen waren wij gaan lezen van Lancelot: hoe hem de liefde drong. Wij waren samen zonder iets te vrezen. Toch was het net of het verhaal ons dwong elkaar steeds aan te zien en te verbleken. Totdat het was of er iets oversprong.” Er werd gekust en “Voor verder lezen hadden wij geen rust”. Dat vertelt Francesca, in de hel, uiteraard, aan Dante. Van de Divina Comedia heb ik nog geen illustraties maar het kan echter nog komen. Munro’s beeld is wel inspirerend. Aangezien Dante – in zijn vertelling -- optrekt met Virgilius en aangezien deze iets had met de Ilias heb ik ook Het verhaal van Aeneas gelezen, een merkwaardig werk aangezien het in vele opzichten, vooral wat verteltrant en scènes betreft, een soort kopie is van de Ilias. Maar tegelijk is het ook origineel als funderingsboek voor de Romeinen. Het zijn de Trojanen die Rome stichten! Een fake news verhaal dus van lang geleden, met een enorme impact, vooral ook op de iconografie van de beeldende kunsten sedert de Renaissance. Jammer dat de marges van het boek zo smal zijn. Ik ken een aantal goede collegas die gespecialiseerd zijn in de oude Grieken. Ze kunnen mij veel bijleren over deze fascinerende wereld!
Belijdenissen van een Italiaan (Ippolite Nievo) Ook deze roman werd mij door Magda aangeraden -- haar bibliotheek overtreft qua omvang de mijne. Men kan dit boek lezen als een funderingsroman voor het moderne Italië. Het boek is geschreven in 1858, en begint met een fantastische monoloog van een tachtigjarige, die uiteindelijk het hoofdpersonage van het boek blijkt te zijn, namelijk Nievo zelf, die 27 jaar was toen hij het schreef. Uiteindelijk is hij amper 30 jaar geworden. Gesneuveld. Mooi zijn de scènes van zijn jeugd in het kasteel van Fratta, en hoe de sfeer geleidelijk aan verandert naar moderne tijden. In die transitie zoekt hij zijn eigen weg, moeilijker en lastiger dan geloven, maar boeiend en deel van het leven. In mooie volzinnen: “Ik herhaal nog maar eens dat ik niet gelovig ben, en ik heb misschien reden om dat te betreuren, omdat ik de grootste moeite heb gehad om een andere weg te vinden waarlangs ik kon opklimmen naar een echte en oprechte waardering van het leven”. Opnieuw: zoeken en zelfverheffing. In het boek, dat overigens onafgewerkt bleef, formuleert hij precepten voor het moreel handelen. Ze zijn interessant en de lezer kan ze toetsen aan de eigen morele regels voor het handelen, mochten die er zijn.
Méditations métaphysiques (René Descartes) Dit boekje heb ik af en toe wel eens herlezen omdat het in vele opzichten een basiswerk is van de Westerse filosofie. Inspiratie voor tal van filosofen (Spinoza, Husserl, …) want het “ik” (ego) blijft boeien, zelfs tot vandaag: zie Metzinger’s De Egotunnel. In de uitgave van de Méditations zijn naast de zes meditaties ook enkele open reviews van tijdgenoten opgenomen. Je kan daar onder andere een review vinden van een andere grote filosoof, namelijk Thomas Hobbes, die de specifieke denktrand van Descartes in twijfel trekt, met een licht dedain: “il semble qu’on doit plutôt inférer qu’une chose qui pense est matérielle, qu’immatérielle” (p. 298). Uit mijn lectuur van Descartes onthoud ik dat zijn visie, gekend als dualisme, eerder subtiel is, zelfs in het licht van de moderne wetenschap. Dat maakt dat de lectuur ervan altijd blijft verrassen. In 8 ETHICA, VAN BARUCH DE SPINOZA. Dit boek heb ik als 40er gelezen, misschien wat laat, maar toch. Je moet een zekere “rijpheid” hebben om ervan te genieten, denk ik. Van Spinoza las ik ook al zijn ander werk, inclusief de brieven, samen met allerhande analyses van andere auteurs. Al die werken vullen 1 meter boekenrek. Veel boeken kocht ik bij Vrin, uitgever en boekhandel van filosofische boeken, gehuisvest naast de Sorbonne in Parijs. De franse intellectuelen zijn blijkbaar verzot op Spinoza. Omdat het geen gemakkelijk lectuur is, heb ik samen met enkele vrienden ooit een leesclub opgericht waarin we de Ethica zin per zin hebben gelezen, dit gedurende één winter in een zevental leessessies. Spinoza’s opvattingen over oneindigheden zijn achterhaald maar zijn opvatting dat God en Natuur één en hetzelfde zijn, en hoe hij dat argumenteert, blijft wel fascineren. Dat mensen onderworpen zijn aan natuurwetten vormt de grondslag van zijn epistemologie. Zijn definitie van goed en kwaad is pragmatisch en actiegericht, geïnspireerd op Hobbes. Ook zijn theorie van emoties blijft tot op vandaag fascineren. Niet voor niets is zijn lijfspreuk “Caute” want Spinoza leefde in gevaarlijke tijden. Denk maar aan het levenseinde van de broers De Wit. In de grote Rembrantzaal van het Rijksmuseum te Amsterdam hangt een piepklein schilderijtje van Jan de Baen met de broers De Wit hangende aan een boom. Je wil het niet zien. Een paar jaar geleden had ik de gelegenheid om met Magda een bezoekje te brengen aan het huis van Spinoza in Rijnswijk, in de buurt van Leiden. Hij was er als lenzenslijper werkzaam. Descartes’s Error maakt Damasio er mijns inziens een karikatuur van. Ik had echter meer aan Being Nobody, van mijn leeftijdsgenoot en knappe filosoof Thomas Metzinger.
Ethica (Baruch de Spinoza) Dit boek heb ik als 40er gelezen, misschien wat laat, maar toch. Je moet een zekere “rijpheid” hebben om ervan te genieten, denk ik. Van Spinoza las ik ook al zijn ander werk, inclusief de brieven, samen met allerhande analyses van andere auteurs. Al die werken vullen 1 meter boekenrek. Veel boeken kocht ik bij Vrin, uitgever en boekhandel van filosofische boeken, gehuisvest naast de Sorbonne in Parijs. De franse intellectuelen zijn blijkbaar verzot op Spinoza. Omdat het geen gemakkelijk lectuur is, heb ik samen met enkele vrienden ooit een leesclub opgericht waarin we de Ethica zin per zin hebben gelezen, dit gedurende één winter in een zevental leessessies. Spinoza’s opvattingen over oneindigheden zijn achterhaald maar zijn opvatting dat God en Natuur één en hetzelfde zijn, en hoe hij dat argumenteert, blijft wel fascineren. Dat mensen onderworpen zijn aan natuurwetten vormt de grondslag van zijn epistemologie. Zijn definitie van goed en kwaad is pragmatisch en actiegericht, geïnspireerd op Hobbes. Ook zijn theorie van emoties blijft tot op vandaag fascineren. Niet voor niets is zijn lijfspreuk “Caute” want Spinoza leefde in gevaarlijke tijden. Denk maar aan het levenseinde van de broers De Wit. In de grote Rembrantzaal van het Rijksmuseum te Amsterdam hangt een piepklein schilderijtje van Jan de Baen met de broers De Wit hangende aan een boom. Je wil het niet zien. Een paar jaar geleden had ik de gelegenheid om met Magda een bezoekje te brengen aan het huis van Spinoza in Rijnswijk, in de buurt van Leiden. Hij was er als lenzenslijper werkzaam.
Leviathan (Thomas Hobbes) Je bent voor of tegen, maar je kan niet ontkennen dat Hobbes een zeer intelligente man moet zijn geweest. De manier waarop hij zijn ideeën uitdrukt getuigen van een formidabele geest. Samen met Descartes en Spinoza kreeg ik een inzicht in de filosofische grondslagen van onze op rechtstaat gebaseerde samenleving. Ik vond daarom dat ik ze gelezen moest hebben.
Radical Enlightenment: Philosophy and the Making of Modernity, 1650-1750 (Jonathan Israel) In de periode van mijn fascinatie voor de filosofische held Spinoza verscheen het eerste deel van de drie volumes over de Verlichting van de britse historicus Jonathan Israel. In het eerste deel beweert hij dat de oorsprong van de verlichting honderd jaar eerder bij Spinoza en zijn entourage te vinden is. Dat is inderdaad een interessante hypothese maar niet iedereen gaat ermee akkoord. Hoe dan ook, in de context daarvan las ik ook een aantal biografieën om wat dieper in te gaan op die entourage van vrijdenkers, zoals een Franciscus Van den Enden.
The Age of Revolution: Europe 1789-1848The Age of Capital: Europe 1848-1875The Age of Empire: 1875-1914 (Eric Hobsbawm) Ik heb deze werken destijds met veel interesse gelezen op aanraden van wijlen em. Prof. Jan Broeckx. Ze geven een heel interessant beeld over de samenleving na de Franse Revolutie, wat uiteraard zijn weerslag kende in de muziekcultuur. Recent las ik De wereld van gisteren, van Stefan Zweig, op suggestie van Magda, die meerdere boeken van Zweig gelezen heeft maar deze toch ten stelligste aanraadde. Deze autobiografie ligt in het verlengde van Hobsbown en geeft een goed beeld van de tijdsgeest en vooral ook van de manier van leven van mensen die behoorden tot een bepaalde kaste van de samenleving, na 1914. Het boek beschrijft de geschiedenis vanuit een eerste-persoons perspectief. Zweig was een internationale burger en als schrijver en estheet had hij contact met al wie naam en faam had in de kunsten en daarbuiten. Hij is getuige van de ondergang van het oude Europa dat ooit heerste over de wereld, maar dat door onderlinge wrok en twist haar eigen ondergang heeft bewerkstelligd. Een interessant cultuurhistorisch boek dat ik graag in het perspectief zie van de analyse van Thomas Picketty (zie onder).
A history of Venice (John J. Norwich) Als ik op mijn selectie van boeken terugblik merk ik dat nogal wat boeken met Italië te maken hebben. Het land blijft mij fascineren. Dit boek, bijvoorbeeld, heb ik ooit gekocht tijdens een reis naar Venetië en het gaf mij een uitstekend inzicht in hoe zo’n stadstaat tot stand kon komen. Dat de Venetianen plundertochten ondernamen naar Constantinopel en dat ze mee aan de basis lagen van de ondergang van het Byzantijnse rijk heeft mijn blik op dat deel van onze westerse geschiedenis enorm verrijkt.
Muziek, ratio en affect (Jan Broeckx) Ik heb uiteraard heel veel boeken gelezen in het domein van de musicologie maar dit werk heb ik altijd heel bijzonder gevonden. Ik koester het. Jan Broeckx was mijn professor in de musicologie, daarna mijn mentor, intellectuele vaderfiguur en goede vriend. In dit boek trok Jan een streep onder de eerdere linguistisch geïnspireerde betekenistheorieën inzake muziek en hij zette een theorie over muzikale betekenisvorming neer waarin zintuiglijkheid en lijfelijkheid een grote rol spelen. Maar hij formuleerde die betekenisvorming toch nog altijd via talige beschrijvingen. In het boek is er trouwens geen enkel spoor te vinden dat zou leiden naar een methodologie, anders dan een talige methologie. In 1983 werd er een symposium over Muziek, Ratio en Affect georganiseerd. Jan’s vermaarde eloquentie was voor mij redelijk frustrerend. Enerzijds omdat het niet te evenaren was, anderzijds omdat ik toch vond dat hij niet van dat talige aspect los kwam, zodat er een zekere contradictie in het werk aanwezig was. Loskomen van het talige, dankzij het talige... En ik stelde mij als doel voorop om daar een antwoord op te formuleren, of beter, om er een alternatief voor in de plaats te stellen. Een alternatief voor Muziek, Ratio en Affect! Het heeft mij 20 jaar gekost vooraleer ik daar iets volwaardig naast kon zetten, maar ik ben blij dat Jan het manuscript van mijn Embodied music cognition and mediation technology (MIT Press, 2007) nog heeft kunnen lezen. Hij had de gewoonte om reviews van mijn schrijfsels te beginnen met: “Marc, je werk is uitstekend, maar…”. Tja, en dan kwam een bladzijde striemende kritiek, maar die was altijd constructief en het zette mij op weg. Jammer genoeg is het nooit tot een dialoog over “embodied music cognition” kunnen komen. Een tijd later werd hij ziek en overleed hij. Mijn bijdrage tot muzikale betekenisvorming omvat talige beschrijvingen, maar ook auditieve signalen, lijfelijke bewegingscaptatie, en hersenactiviteiten. Mijn boek is uiteindelijk de basis geworden voor het Methusalemproject dat in 2007 van start ging, maar mijn motivaties en drijfveren om epistemologische en methodologische vernieuwing door te voeren in de musicologie hebben veel met het werk van deze grote musicoloog te maken. Music, ratio en affect van mijn goede vriend Jan is nog steeds actueel. Ik hoop dat dit werk ooit eens in het Engels vertaald wordt.
La musique et la transe (Gilbert Rouget) Ik heb de auteur ontmoet in het Musée de l’Homme in Parijs – hij moet vooraan in de 80 geweest zijn. Rouget was als etnomusicoloog actief in Africa waar hij onderzoek verrichtte naar hoe mensen met muziek omgaan. Zijn werk over de Soefi broederschappen en hoe ze in hun rituelen muziek aanwenden om in trance te komen is voor mij een inspiratiebron geweest voor de uitwerking van een theorie over muziek. Uiteindelijk denk ik dat mensen met muziek interageren omdat ze voor zichzelf een verheven staat willen creeëren waarin hun aandacht, zintuigen en narratieven op een speciale manier functioneren. Het is een precaire staat die inspanning vergt maar waardoor opportuniteiten tot stand komen, waardoor mensen sterker worden. Waardoor ook hun capaciteit tot focus, sensorimotorische alertheid en narratieve capaciteit getest en geoefend worden. En dit alles door interactie met andere mensen. Als wezens die staat kunnen bereiken levert hen dat een evolutionair voordeel op. Rouget toont aan dat er verschillende niveau’s van trance bestaan, wat dan weer gepaard aat met verschillende bewustzijnsniveau’s. Uit een recente enquête in samenwerking met de VRT bleek dat mensen muziek prefereren waarmee ze als het ware één kunnen worden met de muziek. Eenwording, euforia, en ecstase zijn stadia van trance. Om het concept te illustreren gebruikte ik in mijn lessen muziekpsychologie een fragment uit de film Takva, a man’s fear of God, die op plaats 54 staat van de 100 beste Turkse films. Ik gebruik een typisch fragment dat toont hoe mannen in de Soefi-kring bewegen en inhalerend zingen om op die manier in trance te komen, en zo dus nader tot God te komen. Maar ooit liep het mis. Mijn fragment liep door zodat mijn studenten een vrijscène te zien kregen die in deze film volgt op deze performance. Een beetje gênant maar de studenten konden er om lachen, na een eerste “wat krijgen we nu”-effect.
Representations - philosophical essays on the foundations of cognitive science (Jerry Fodor) Eerlijk gezegd lag het boek reeds in een van de curverboxen die ik na de opkuis van mijn bibliotheek wilde afvoeren naar de Kringloopwinkel. Uiteindelijk heb ik dit boek terug opgevist omdat ik er mijn tegenstand leerde door kennen. De cognitive sciences, zoals die zich in de 80er jaren hebben ontwikkeld waren sterk beïnvloed door de linguïstiek (cf. Chomsky’s transformationele grammatica). Zo ook Fodor, die menselijke cognitie interpreteerde in termen van symboolmanipulaties. Na een paar exploraties met logica (wat ik kende via mijn studie in de wijsbegeerte, cf. Leo Apostel, en mijn mentor Diderik Batens) kwam ik al vroeg tot de conclusie dat een logica-aanpak helemaal niet werkte voor muziek en dat musicologen daarom een eigen niet-talige theorie en methodologie moesten ontwikkelen. Uiteindelijk steunde Diderik mij daarin. In mijn doctoraat toonde ik aan hoe dat kon. In plaats van tonale structuur (kwintencirkels) te verklaren uit een combinatie van symbolen (zoals de traditionele muziektheorie dat doet, alla Fodor), toonde ik via computermodellering dat tonale structuur (kwintencirkels) kon verklaard worden vanuit de klank van muziek, samen met een auditieve verwerking van muziek. Daarvoor had ik geen symbolen nodig.
Parallel Distributed Processing (McClelland en Rumelhart) Via het connectionisme van de jaren 80 (destijds de tweede AIgolf) kwam ik voor het eerst in aanmerking met AI. Ik heb tevens nog Marvin Minsky ontmoet, destijds de paus van de AI, want die was ook sterk in muziek geïnteresseerd. In die tijd (eind jaren 80) werkte ik trouwens ook samen met Herbert Van de Sompel, die destijds aan de Centrale Bib van de UGent verbonden was. Herbert leerde mij met pointers programmeren maar ik ben ondertussen al weer vergeten hoe ik dat precies voor elkaar krijg in C. Niemand die daar nu nog mee werkt, denk ik. Maar om een lang verhaal kort te maken: dit boek was een belangrijke mijlpaal in mijn zoektocht naar wat toen heette: een subsymbolisch model van semantiek. Eén hoofdstuk over “Error backpropagation” trok mijn aandacht en ik implementeerde het algoritme op een van de eerste desktop computers van IBM, die ik van hen in bruikleen had. Nu zie ik dat een van de auteurs G. Hinton was. Hij wordt nu beschouwd als een van de grondleggers van machine learning en AI. Het back-propagation algoritme is cruciaal gebleken, niet alleen voor de ontwikkeling van AI, met name ChatGPT en andere taalmodellen, maar eveneens voor hersentheorie en met name het idee dat hersenen predictieve machines zijn die op basis van de error back-propagation hun hypothese over de wereld bij stellen. Uiteindelijk zijn deze exploraties niet in mijn doctoraat geraakt. Mijn keuze viel op het volgende.
Self-organisation and associative memory (Teuvo Kohonen) Zelf-organisatie is een idee dat zijn wortels heeft in de Gestalttheorie, waarbij door interactie tussen elementaire eenheden in een netwerk, een patroon van informatie tot stand komt over de elementen heen. In mijn doctoraat kon ik aantonen dat zo’n netwerk de relaties tussen kwintencirkels capteert uit geluiden, mits die geluiden op een gepaste manier door een auditieve component verwerkt worden. Die auditieve component doet een convolutie en het netwerk doet een informatiereductie. Maar computersimulaties met muziek werkten altijd tegen de limiet van de toenmalige rekencapaciteit. Dat bracht mij ertoe om met Franceso Carreras, een collega uit Pisa, werk te verrichten op een supercomputer met parallelle processoren, aan een onderzoekscentrum in Pisa. Voor de humane wetenschappen, en de muziekwetenschap in het bijzonder, was het – denk ik -- belangrijk om aan te tonen dat men in gestructureerde informatie het sensorische en het cognitieve van elkaar kon onderscheiden. Iets dat nadien aanleiding gaf tot verhitte discussies in de neuroscience van muziek.
Synergetics (Hermann Haken) In de ontwikkeling van de cognitieve wetenschappen zou men een onderscheid kunnen maken tussen de tak die zich door linguistiek en logica liet inspireren en de tak die zich door Gestalttheorie en –psychologie, en dynamische systemen liet inspireren. Ik wilde begrijpen waarom de mayonaise is wat ze is. Ik wilde het tonale systeem vanuit de klankstructuur en vanuit het auditieve systeem kunnen verklaren. Vandaar mijn interesse in de Gestalttheorie, en mijn pogingen om via patroonherkenning en dynamische systemen een verklaring te geven voor hogere, cognitieve vermogens inzake muziek. Dit boek over synergetics was voor mij een gedurfde en geslaagde poging om de oude Gestaltheorie een nieuw fundament te geven in systeemtheorie en dynamische modellen. Alhoewel ik deze modelling niet meteen kon implementeren als computersimulatie zijn de ideeën mij altijd blijven fascineren en tot op vandaag volg ik de ontwikkelingen inzake statistische state-space modellen.
The theoretical minimum: What you need to know to start doing physics (Leonard Susskind & George Hrabovsky) In mijn humaniora had ik 9 uur wiskunde en ik ben wiskunde altijd als hobby blijven beoefenen. Dit boek vind ik een knap staaltje van popular science dat helemaal beantwoordt aan mijn interesse in wiskunde en fysica. Het is fenomenaal hoe Susskind de fysica voor leken uitlegt – mits enige kennis van differentiaalrekenen en algebra. Er zijn ook lessen op internet voor elk hoofdstuk maar ik ben geneigd de afspeelsnelheid maal 1.5 op te drijven omdat Susskind naar mijn aanvoelen te traag spreekt. Hier wordt een ingewikkelde materie op een eenvoudige manier uitgelegd zonder afbreuk te doen aan het niveau ,want in deze literatuur komen ook formules en oefeningen voor. Zijn tweede boek over Quantum mechanics – the theoretical minimum (2014) vond ik eveneens geweldig. Het geeft een goed beeld van kennistheoretische limieten en de manieren om daar mee om te gaan. De wiskunde laat je voelen hoe je met de concepten omgaat. Het recentere boek, Waarom niemand kwantum begrijpt, van Frank Verstraete en Céline Broeckaert (2023) is misschien in bepaalde opzichten een toegankelijker werk, ook omdat het deels historisch is.
Statistical rethinking: a Bayesian course with examples in R and Stan (Richard McElreath) Op dag één van de Corona lockdown in 2020 maakte ik mij de bedenking dat zo’n crisis ook opportuniteiten schept. Die dag heb ik beslist om wat grondiger statistiek te bestuderen. Eerder was dat er niet van gekomen omdat je als professor vrij vroeg in je carrière managementtaken te vervullen hebt. Via internet vond ik het boek van McElreath. Het niveau, de aanpak, maar ook de technologie van optimalisatie via sampling, vond ik zo fascinerend dat ik na een paar weken de papieren versie gekocht heb, samen met enkele andere werken. En het was voor mij dé revelatie van de voorbije 5 jaar. In de mooie zomer van 2020, in mijn tuin in “splendid isolation”, heb ik het boek verslonden, en herlezen. Het boek leidde mij tot programmeren in R en Stan. Dankzij grotere datasets en geavanceerde rekenservers kon ik mijn grote liefde voor computermodellering opnieuw ten volle botvieren. Misschien had ik dat iets vroeger in mijn carrière moeten doen. De investering in tijd en energie is groot, maar ik ben blij dat ik het gedaan heb. Ik dacht dat statistiek een stoffig afgesloten hoofdstuk zou zijn, maar ik kwam tot de vastelling dat statistiek zeer levendig en zeer actueel en boeiend is, met uitlopers naar machine-learning en AI. Omdat we niet kunnen verwachten dat zelfs onze knapste studenten alle knepen van statistiek met tijdreeksen onder de knie hebben heb ik een boek geschreven om hen te helpen, met als titel: Exploring music interactions with R. Met code en data erbij zal het waarschijnlijk een internetpublicatie worden, mocht er ooit interesse voor bestaan. Ik hoop daarmee een trend te starten om meer geavanceerde statistiek binnen de Humane Wetenschappen te gebruiken. Want meten dat kunnen we ondertussen – dankzij ons labo ASIL in de Krook -- maar die metingen geven ons een berg data waar de meesten geen weg mee weten. Op de voorpagina van mijn boek heb ik een beeld in gedachten, namelijk een foto in ASIL van twee eksoskeletons die in het kader van een EU-project werden ontwikkeld.
Kapitaal en ideologie in de 21ste eeuw (Thomas Piketty) Het boek behandelt gelijkheid en ongelijkheid in de 21ste eeuw maar het begint met een boeiend hoofdstuk over de verdeling van rijkdom in de kaste-maatschappij van het Ancien Régime. In latere hoofdstukken gaat het evengoed over India. Piketty toont aan dat ongelijkheid weer toeneemt vanaf de jaren 80. In de laatste hoofdstukken doet hij voorstellen om via fiscaliteit de tendens tot meer ongelijkheid te bestrijden. Het werk van Piketty is knap, niet in het minst vanwege de methode en de reikwijde van het onderzoek. Het boek is bovendien zeer gestructureerd en daardoor gemakkelijk te lezen. Maar Piketty is overwegend descriptief en wie de mechanismen van de ongelijkheidsmachiene wil begrijpen kan beter bijkomend werk lezen. Piketty toont dat vandaag 1% van de populatie zo’n 35-40% van de rijkdom bezit. Er zijn computermodellen die aantonen dat een wilde groei automatisch leidt tot een spreiding van welvaart waarbij de top uitzonderlijk veel rijkdom verwerft. Willen we dat of willen we dat niet als democratie? Uiteindelijk moeten hierover politieke beslissingen genomen worden. Gelijkheid en ongelijkheid gaan over de fundamenten van onze democratie en dat heeft Piketty op een schitterende manier op de kaart gezet.