Reststromen hebben plaats in veevoeder van toekomst

(27-05-2015) De UGent-Crelan leerstoel organiseerde een internationale studiedag rond het potentieel van reststromen voor gebruik in diervoeder.

Meer info:  info.crelanleerstoel@ugent.be

De veevoederindustrie staat voor enkele grote uitdagingen, waaronder het streven naar meer duurzaamheid en het verkleinen van haar ecologische voetafdruk. Daarom organiseerde de UGent-Crelan leerstoel aan de Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen een internationale studiedag rond het potentieel van reststromen zoals oogstresten of voedseloverschotten, voor gebruik in diervoeder. Vertegenwoordigers van veilingen, supermarkten, voedselproducenten, veevoederfabrikanten en afvalverwerkers namen samen met voederingenieurs deel aan de studiedag die plaatsvond in het Feed Design Lab in Nederland.

De stijgende vraag naar voedsel vertaalt zich rechtstreeks naar een verhoogde vraag in de toeleverende vleesindustrie. De veehouderij in Vlaanderen is met 1,25 miljoen runderen, zes miljoen varkens en 30 miljoen kippen een intensieve exportgeoriënteerde sector die jaarlijks bevoorraad moet worden met zo'n 6,6 miljoen ton voeder. De veevoederindustrie staat voor enkele grote uitdagingen zoals het verkleinen van haar ecologische voetafdruk en het verlagen van de afhankelijkheid van ingevoerde eiwitbronnen, zoals soja. De sector ging lange tijd door een zwarte periode naar aanleiding van de dioxinecrisis in 1999, maar heeft sindsdien een lange weg afgelegd op vlak van innovatie en vernieuwing en is er zich van bewust dat ze in de toekomst moet blijven investeren in voedselveiligheid en duurzaamheid.

De valorisatie van natte reststromen is één van de opties om 'meer met minder' te gaan realiseren. Ongeveer één derde van al het voedsel dat jaarlijks geproduceerd wordt, gaat immers op diverse manieren verloren. Een gedeelte van dit voedselverlies ligt bij de productie en verwerking van groenten en fruit, een ander deel van de verantwoordelijkheid ligt bij de consument. Vandaag de dag zijn er echter weinig succesvolle valorisatietrajecten van grote 'groene' reststromen en kennen deze, onder meer door hun hoge vochtgehalte of logistieke uitdagingen, geen of een beperkte toepassing als onbewerkte component in diervoeding.

Opportuniteiten en knelpunten

Om de opportuniteiten en knelpunten van het valoriseren van reststromen in kaart te brengen, organiseerde de UGent-Crelan leerstoel aan de Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen een internationale studiedag over de valorisatie van reststromen voor gebruik in veevoeder in het Feed Design Lab nabij Venlo (Nederland), een hypermoderne pilootfabriek die werd opgestart met wetenschappelijk advies van de faculteit Bio-ingenieurswetenschappen (UGent). Hieraan namen toeleveranciers zoals Colruyt, Greenyard Foods, Belgapom en de REO veiling deel naast verwerkers zoals voederfabrikanten Voeders Algoet, Beuker, Rhined forages, Trotec en Aveve samen met reststroomverwerker Sita, sectorvertegenwoordigers Bemefa en Fedagrim en academische en niet-academische voederingenieurs.

Verschillende knelpunten werden op tafel gelegd waaronder de kostprijs en logistiek van het transport, beperkte houdbaarheid van de materialen, schommelingen in de kwaliteit en het gegeven dat er geen continue toevoerstroom is. Er werden ook enkele beperkende beleidsbeslissingen geïdentificeerd zoals de subsidies voor vergistingsinstallaties waardoor reststromen eerder naar energieproductie geleid worden en de snelle bestempeling van reststromen als afval, waardoor deze nog onmogelijk gevaloriseerd kunnen worden. Desondanks zijn er ook opportuniteiten zoals het kader van voedselproducerende multinationals in een zeer kleine regio en de technische knowhow om hoogwaardige voeders samen te stellen.

Meer duurzame diervoederindustrie

"De sector staat voor heel wat uitdagingen en moet blijven innoveren om te evolueren naar een meer duurzame diervoederindustrie, zegt professor Mia Eeckhout, hoogleraar aan de UGent en voorzitter van het Feed Design Lab." Enkele jaren terug kwam 75 procent van de grondstoffen voor veevoeder uit het buitenland, voornamelijk soja uit Latijns-Amerika. Intussen is dat in België gedaald naar 50 procent, maar de afhankelijkheid blijft.

"Daarom moeten we op zoek naar alternatieven waarbij de valorisatie van reststromen misschien een deel van het antwoord kan bieden", meent de hoogleraar. "Dat past ook binnen de filosofie om de ecologische voetafdruk van het diervoeder te verminderen door dichter bij huis in grondstoffen te voorzien. Al is ook dat niet dé allesomvattende oplossing. Nieuwe technologieën, zelf soja kweken in Europa en Vlaanderen, op zoek gaan naar meer grondstoffen uit reststromen, het zal een mix zijn van verschillende oplossingen die het veevoeder van de toekomst bepalen", besluit ze.